Marjolein Moorman

Bij de presentatie van de door hem geredigeerde bundel Gelijke kansen in de stad, noemde Herman van der Werfhorst ongelijkheid in het onderwijs een veelkoppig monster. Vroegselectie, ongelijke start, taalachterstand, armoede, verschillen in ouderbetrokkenheid, ons verkokerde systeem, de bijlesindustrie, onder- en overadvisering: ze dragen er allemaal aan bij dat sommige kinderen meer profiteren van het  onderwijs dat ze wordt aangeboden dan andere kinderen. Een actueel probleem als het lerarentekort en de kwaliteitsreductie als gevolg daarvan, verergert de ongelijkheid doordat problemen de neiging hebben samen te klonteren en te cumuleren. Kortom, het lerarentekort is het grootst daar waar andere problemen ook het grootst zijn waardoor kinderen die minder hebben meegekregen nog verder op achterstand komen. Het Mattheus effect, wie veel heeft zal meer ontvangen, is in het onderwijs aan de orde van de dag.

Tegenwoordig staat ongelijkheid in het onderwijs gelukkig weer prominent op de agenda. Lang hebben we in de veronderstelling geleefd dat als iedereen gelijke toegang heeft tot onderwijs, het probleem is opgelost. De gedachte dat in een meritocratische samenleving iedereen zich maximaal kan ontplooien. Daarbij werden een aantal zaken over het hoofd gezien:

  1. Ten eerste, een ongelijke start leidt tot een ongelijke kans. De kans dat je op een minder goede school terechtkomt als je begint met een achterstand, is vele malen hoger dan als je die achterstand niet hebt. Bovendien leiden allerlei factoren die die achterstand bepalen, zoals taalachterstand, armoede en beperkte ouderbetrokkenheid, ertoe dat kinderen minder makkelijk meekomen in het onderwijs, ongeacht hun eigen capaciteiten. 
  2. Ten tweede, als je al de vermogens bezit om harder te werken en meer te presteren dan anderen waardoor je potentieel je achterstand kan inlopen, geeft het systeem je nauwelijks kans dat ook daadwerkelijk te doen. In Nederland selecteren we al op jonge leeftijd kinderen naar het niveau waarvan we denken dat dat bij hun past, waardoor de tijd om je ‘op te werken’ beperkt is. Daarbij worden naast individuele capaciteiten ook allerlei omgevingsfactoren meegenomen in het advies. En het schooladvies bepaalt in grote mate de kansen in het onderwijs, ook al zijn onder- en overadvisering aan de orde van de dag. 
  3. Tot slot, we leven in een diplomademocratie waarbij een diploma steeds meer een economische waarde vertegenwoordigt. Het hebben van het juiste diploma is in toenemende mate gerelateerd aan economisch succes. Al vinden we het onprettig om over laag- en hoogopgeleiden te praten, in de praktijk wordt er wel degelijk hiërarchie aangebracht in diploma’s. En zoals het gaat met economische goederen die waarde vertegenwoordigen, zij komen met name in bezit van mensen die het zich kunnen veroorloven. Hoger opgeleiden doen er alles aan om van hun kinderen ook hoger opgeleiden te maken. Of zoals Louise Elffers het stelt: we geven ons geld liever uit aan bijles dan aan diamanten. Terwijl bijles eigenlijk juist is bedoeld voor kinderen die een achterstand hebben opgelopen, wordt het juist steeds vaker ingezet voor kinderen met een voorsprong, als garantie dat zij op de hoogste treden van de onderwijsladder terecht komen. Daarmee wordt de afstand met kinderen die dat niet krijgen steeds groter en wordt onderwijs steeds meer een ratrace waarbij je zo vroeg mogelijk in het juiste spoor terecht moet komen.

Inmiddels erkennen we dus steeds vaker dat de meritocratische samenleving juist tot grote ongelijkheid leidt. En die ongelijkheid treft niet alleen individuen. Door kansongelijkheid ontstaan diepe kloven in de samenleving. Kloven waar we allemaal last van hebben, omdat een samenleving nou eenmaal beter functioneert als we ook echt (leren) samenleven. De toenemende segregatie in het onderwijs als gevolg van kansongelijkheid doet bubbels al op jonge leeftijd ontstaan, hetgeen haaks staat op leren samenleven.

Dat we de ongelijkheid erkennen en onwenselijk achten, betekent echter nog niet dat we ook direct een oplossing voor handen hebben. De veelkoppigheid en weerbarstigheid van het probleem van ongelijkheid (zodra je een kop afhakt groeit er razendsnel weer een ander aan) kan ervoor zorgen dat een bepaalde moedeloosheid intreedt ten aanzien van ongelijkheid. Het is nou eenmaal niet gelijk, is een vaak gehoorde opmerking.

Een samenleving die zich rechtvaardig en democratisch wil noemen, kan echter niet gezond blijven functioneren als ongelijkheid niet wordt aangepakt. Daarom is het belangrijk op zoek te gaan naar oplossingen die helpen de ongelijkheid in en door het onderwijs aan te pakken. Oplossingen die helpen om de ongelijkheid bij de start te verkleinen, zoals het bieden van een gratis voorschool. Oplossingen die helpen de ratrace die onderwijs is geworden te beperken, door onze diploma’s minder hiërarchisch te ordenen. En oplossingen die helpen om de inrichting van het onderwijssysteem eerlijker te maken, zoals het uitstellen van het selectiemoment.

Verder lezen?

> Terug naar het overzicht
> deel II: Interviews met leerlingen, docenten/bestuurders en ouders
> deel III: Lessen uit het actieonderzoek