Les 1: Door leerlingen minder vroeg en minder scherp naar niveaus in te delen wordt kansenongelijkheid tegengegaan

De vroege en scherpe manier waarop we in Nederland kinderen naar niveaus indelen versterkt de kansenongelijkheid tussen deze kinderen op verschillende manieren.

  • De selectie is niet ‘eerlijk’ in die zin dat de achtergrond van kinderen (het opleidingsniveau, de taalbeheersing, de betrokkenheid en financiële situatie van hun ouders) grote invloed heeft op het schooladvies dat ze krijgen, ongeacht hun eigen capaciteiten.
  • Slechts 65% van de leerlingen komt uiteindelijk uit op het niveau van het basisschooladvies.[i] Wat iemands ‘juiste’ niveau is, is evenwel niet meetbaar omdat het advies ook ‘stuurt’: het is een self-fulfilling prophecy.
  • Leuke extra’s komen onevenredig vaak terecht bij havo- en vwo-scholieren waardoor het verschil in ‘maatschappelijke status’ wordt versterkt. Van sportklassen, tweetalig- of technasium-onderwijs, klassenuitjes en verre schoolreisjes tot en met de beschikbaarheid van digitale leermiddelen en mooie schoolgebouwen.
  • De prijs van de vroege selectie is dat veel leerlingen op een te hoog of te laag niveau terechtkomen en dat ‘laatbloeiers’ niet tot hun recht komen. Doorstromen of stapelen is voor deze leerlingen vaak lastig en afstromen gaat vaak gepaard met teleurstelling en verlies van eigenwaarde. Leerlingen van verschillende niveaus zitten niet alleen niet bij elkaar in de klas, ze zitten vaak ook niet bij elkaar in het gebouw en/of niet bij elkaar op school.
  • Het selectiemoment in groep 8 is een ratrace geworden, wat veel stress oplevert voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Het gevolg is een enorme groei van de – dure – bijscholingsindustrie.[ii] Niet iedereen kan zich bijlessen permitteren, wat kansenongelijkheid vergroot. Deze ratrace versterkt het gevoel ‘minderwaardig’ te zijn onder kinderen met een ‘lager’ advies en leidt tot minder werkplezier onder docenten van groep 8.

Door de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs naar ‘dingen maken’ (vmbo) en ‘dingen leren’ (havo/vwo) worden bovendien veel leerlingen tekort gedaan; ook veel havo- en vwo-leerlingen zouden erbij gebaat zijn meer doe-vakken te hebben. Ook vmbo-leerlingen willen mogen nadenken. Dat het ook anders kan, laat de praktijk in het buitenland zijn. In landen die ertoe overgingen hun leerlingen later te selecteren (Polen, Zweden, Finland) nam de kansenongelijkheid af zonder dat dit ten koste ging van de leerprestaties van leerlingen.

Les 2: Een tweejarige brugklas komt niet zonder randvoorwaarden

Als je doel is iets te doen aan de vroege en scherpe selectie van leerlingen in Nederland, dan praat je al snel over een stelselwijziging en over de invoering van brede brugklassen (de middenschool!) of tienercolleges. Geen nieuwe ideeën, en her en der in Nederland bestaan er ook al scholen die dit soort onderwijs aanbieden. Hoewel er al vaak en veel over de voordelen van brede klassen en brede scholen is gepraat, is het tot nu toe nog niet gelukt deze op grote schaal te realiseren.

Docenten noemden de volgende randvoorwaarden voor een tweejarige brede brugklas (vmbo basis t/m vwo bij elkaar in de klas):

  • Klassen in het voortgezet onderwijs waarin leerlingen van alle niveaus samen leskrijgen, zullen substantieel kleiner moeten zijn dan de huidige havo/vwo-klassen. Maximaal twintig leerlingen (liefst minder) in plaats van dertig leerlingen.
  • Leerlingen zullen in brede brugklassen gepersonaliseerde leerroutes moeten kunnen volgen; het onderwijs moet dus zijn toegesneden op het niveau van de verschillende leerlingen. Alle leerlingen moeten worden uitgedaagd. Er moet voor leerlingen dus ook ruimte zijn het programma versneld of vertraagd te doorlopen, of om extra vakken te volgen (van Grieks en Latijn tot koken, programmeren en timmeren).
  • Voor docenten moet er tijd en geld zijn voor goede bijscholing, vooral wat betreft vakdidactiek.
  • De discussie over gelijke kansen moet niet alleen gaan over de inrichting van de klassen, maar moet ook gaan over het onderwijs zelf en de manier waarop docenten leerlingen begeleiden bij het leren.
  • Er is een representatieve verdeling van leerlingen van verschillende niveaus per klas nodig.
  • Docenten hebben extra uren nodig om de lessen voor te bereiden en om toetsen na te kijken.
  • Er is extra onderwijsondersteuning nodig in de klas.
  • Digitale leermiddelen moeten ruim voorhanden zijn en klaslokalen/schoolgebouwen moeten geschikt zijn voor leerlingen om ook zelfstandig te kunnen werken.
  • Maatregelen moeten structureel zijn, niet tijdelijk.

Mogelijk beleid: bredebrugklassubsidie

Brede brugklassen zouden gestimuleerd kunnen worden door invoering van een bredebrugklassubsidie: een subsidie (geoormerkt) voor elke brede brugklas (vmbo basis t/m vwo). Die subsidie zou gebruikt kunnen worden om te kunnen voldoen aan de genoemde randvoorwaarden. Nu al kent de gemeente Amsterdam een dergelijke subsidie op lokaal niveau (de bredebrugklasbonus).

Mogelijk beleid: meer invloed gemeenten op scholen

Overwogen kan worden om gemeenten meer mogelijkheden te geven invloed uit te oefenen op het beleid van scholen als het aankomt op het bestrijden van kansenongelijkheid. Dit kan bijvoorbeeld door een percentage van de rijkssubsidie die scholen krijgen (bijvoorbeeld 5%) afhankelijk te maken van gemeentelijke goedkeuring van een plan van aanpak om kansenongelijkheid tegen te gaan. In dit plan van aanpak kunnen bijvoorbeeld zaken staan als de maximale hoogte van het schoolgeld dat scholen mogen vragen, de aanwezigheid van ‘dakpanklassen’[iii], de breedte van scholen, de mogelijkheden tot en extra ondersteuning bij doorstromen en stapelen die leerlingen wordt geboden, gratis huiswerkklassen et cetera). Hierdoor ontstaat er ook ruimte voor regionale oplossingen (Amsterdam kent andere problemen op het gebied van kansenongelijkheid dan Harlingen of Vlissingen), en wordt ongelijkheid een onderwerp voor de lokale politiek (democratisering).

Een bijkomend voordeel is dat de verandering niet in één klap hoeft plaats te vinden: niet alle docenten hoeven hier op hetzelfde moment voor bijgeschoold te zijn - verandering vindt plaats wanneer scholen en docenten er klaar voor zijn. En er kan tijdens het proces geleerd en bijgestuurd worden (via evaluaties: wat werkt wel, wat niet?).

Les 3: Het is nodig extra te investeren in leerlingen uit kwetsbare gezinnen

Een brede brugklas garandeert nog geen kansengelijkheid. Ook als leerlingen niet meer standaard op twaalfjarige leeftijd worden verdeeld naar onderwijsniveau, maar pas op hun veertiende, blijven er scholen bestaan waar veel leerlingen met welvarende en hoogopgeleide ouders naartoe gaan, en scholen waar leerlingen relatief vaak uit kwetsbare gezinnen komen, waar ouders minder goed kunnen helpen met plannen en huiswerk maken, waar leerlingen thuis geen eigen plek of computer hebben voor het maken van huiswerk.

Dat is geen verwijt dat gemaakt kan worden aan die scholen, ouders of leerlingen, maar het zorgt wel voor een versterking van ongelijke kansen. Scholen ontvangen nu voor alle leerlingen van een bepaald leerjaar en niveau eenzelfde vergoeding vanuit de rijksoverheid. We kunnen er ook voor kiezen daarvan af te stappen, en scholen extra geld te geven voor leerlingen die vanuit school meer begeleiding nodig hebben omdat ze deze vanuit huis niet meekrijgen. Dat geld kan bijvoorbeeld worden ingezet voor extra mentoruren, bijlessen die via de school worden aangeboden, de aanschaf van digitale leermiddelen, een plek op school waar leerlingen huiswerk kunnen maken, maar ook voor een werkweek of Rome-reis – zaken die voor veel van deze leerlingen nu onbereikbaar zijn.

Voor het bepalen van het ‘leerlinggewicht’ kan bijvoorbeeld aangesloten bij van de al bestaande CBS-indicator. In deze indicator is meegenomen: het opleidingsniveau van de ouders, het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op school, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en of de ouders in de schuldsanering zitten.

Noten

[i] Onderwijsinspectie, De kwaliteit van het basisschooladvies (2014), p. 10-11; Naaijer, H. M., Spithoff, M., Osinga, M., Klitzing, N., Korpershoek, H., & Opdenakker, M-C. (2016). De overgang van primair naar voortgezet onderwijs in internationaal perspectief: Een systematischeoverzichtsstudie van onderwijstransities in relatie tot kenmerken van verschillende Europeseonderwijsstelsels. Groningen: GION onderwijs/onderzoek, p. 27.

[ii] De uitgaven van huishoudens aan huiswerkbegeleiding, bijles, eindtoets- en eindexamentraining voor kinderen in het basisonderwijs en voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs steeg van € 26 mln in 1995, naar € 77 mln in 2005 tot € 204 mln in 2017. (bron: CBS)

[iii] Een dakpanklas een een klas waar leerlingen van verschillende niveaus samen les hebben, bijvoorbeeld vmbo-t/havo, of havo/vwo.

Verder lezen?

> terug naar het overzicht
> deel I: het essay van Marjolein Moorman
> deel II: interviews met leerlingen, docenten/bestuurders en ouders