Nog maar iets meer dan tien jaar geleden werd de participatiesamenleving uitgeroepen. Het was het sluitstuk van de decennialange afbouw van de verzorgingsstaat. Sindsdien is het denken over de verzorgingsstaat radicaal gedraaid. Bestaanszekerheid, vermindering van de verplichtingen en versimpeling van regelingen staan opeens centraal. Hoe heeft het denken over de sociale zekerheid zo kunnen kantelen?

Femke Roosma
Femke Roosma bekleedt de Dr. J.M. den Uyl-leerstoel aan de universiteit van Amsterdam

Het markeert een moment in de tijd: de eerste troonrede van koning Willem Alexander op 17 september 2013, waarin hij het idee van de participatiesamenleving aankondigt. Hij stelt dat mensen ‘mondiger en zelfstandiger’ zijn dan vroeger en er een ‘noodzaak [is] om het tekort van de overheid terug te dringen’. Dit moet ertoe leiden dat ‘de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving’. Dat betekent dat ‘van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving’.[i] Op basis van deze woorden concludeerde de Britse krant Independent dat de koning ‘the end of the welfare state’[ii] had aangekondigd.

Meer nog dan een aankondiging van een verandering, waren de woorden van de koning het resultaat van een veranderde kijk op de rol van de verzorgingsstaat die al veel eerder was ingezet. De sociale zekerheid was al jaren aan het afbrokkelen doordat bij allerlei uitkeringen en voorzieningen meer condities en voorwaardelijkheid waren toegevoegd, uitkeringen werden verkort en verlaagd en eigen bijdrages en wachttijden waren verhoogd. Het was een patroon van stapsgewijze afbouw, dat al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in gang was gezet, en die nog een extra zetje kreeg in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw tijdens de verschillende kabinetten Balkenende en daarna Rutte.[iii]

De strengere fraudewetgeving ‘om de naleving’ van ‘verplichtingen’ vanuit de Wet werk en bijstand (WWB) te verbeteren was ook al ingezet. [iv] In die zin was de participatiesamenleving die de verzorgingsstaat moest vervangen en sterker de nadruk wilde leggen op eigen verantwoordelijkheid en wederkerigheid helemaal niet nieuw. Zij markeert wel een punt in de tijd omdat het veranderde denken definitief zijn weg leek te hebben gevonden in een nieuw en breed discours waarin de samenleving, politici en beleidsmakers zich verenigden en waar ook links zich in kon vinden.

Waar in de jaren negentig ‘werk, werk, werk’ nog het motto was van het eerste Paarse kabinet, werd ‘meedoen’ het toverwoord in de jaren tien. ‘De participatiesamenleving’ en ’samenredzaamheid’ werden de andere zijde van de medaille van ‘tegenprestatie’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’.

Nu, tien jaar later, in 2023, lijkt dat beeld helemaal gekanteld. Op 8 september 2023 kopt NRC: ‘Opeens heeft iedereen in Den Haag het over de zekerheid van het bestaan.’ Het artikel verwijst naar een analyse van hoe vaak het woord ‘bestaanszekerheid’ valt in debatten in de Tweede Kamer. Die laat zien dat het gebruik van het woord in 2020 nog laag was (zo’n 30 keer), maar in 2021 en 2022 een enorme vlucht nam (tot 330 keer).[v] Op 30 juni 2023 presenteert de Commissie Sociaal Minimum, ingesteld in opdracht van minister Schouten (de eerste minister van Armoede), het eerste deel van het rapport Een zeker bestaan, waarin gepleit wordt voor een substantiële verhoging van het sociaal minimum, omdat mensen met een uitkering niet rond kunnen komen[vi].

Ook in de publieke opinie lijkt er steun voor dit denken. In een survey uit 2022[vii] geeft maar liefst 82% van de steekproef – die representatief is voor de Nederlandse bevolking - aan dat zij het (zeer) oneens is met de stelling: ‘In Nederland komt geen echte armoede meer voor.’ In een andere survey uit 2006, met dezelfde vraagstelling, was dat nog 63%.[viii]

Drie maanden later publiceert de Commissie Sociaal Minimum haar tweede rapport. Daarin concludeert ze dat het stelsel van sociale zekerheid radicaal versimpeld moet worden. Door de veelheid aan regelingen zien mensen door de bomen het bos niet meer en krijgen ze niet waar ze recht op hebben.[ix]

Deze radicale versimpeling van het stelsel van sociale zekerheid is diezelfde zomer ook voorgesteld in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Moeilijk makkelijk maken. Deze commissie stelt in het advies niet alleen voor om het aantal regelingen en loketten te verminderen en de dienstverlening te verbeteren, maar ook om het aantal voorwaarden en verplichtingen te verminderen en de consequenties van onbedoelde fouten in de sociale zekerheid terug te dringen.

Het kabinet ‘omarmt deze boodschap’.[x] Het betekent een radicale breuk met de strengere fraudewetgeving en de sterke nadruk op condities en voorwaardelijkheid die in de twee decennia daarvoor nog opgang deed.

Kortom in de periode van slechts één decennium slaat het denken in de sociale zekerheid totaal om: van een focus op participatie en meedoen, naar een focus op bestaanszekerheid, en van een focus op condities en het stellen van voorwaarden, zoals de tegenprestatie, naar een focus op minder verplichtingen en versimpeling van regelingen. Hoe heeft het denken zo kunnen kantelen? Welke achterliggende factoren kunnen we onderscheiden? En wie is eigenlijk precies anders gaan denken?

Vier verklarende factoren

In eerste instantie lijkt de verklaring voor deze kanteling simpel: de enorme impact van het toeslagenschandaal. Echter, dat lijkt niet de enige verklaring te zijn, en wellicht ook een onvoldoende verklaring. Ik onderscheid vier factoren die van invloed zijn geweest op het veranderende denken in de samenleving, bij politici en beleidsmakers: factoren van onderop, van binnenuit, van buitenaf en van bovenaf. Per factor geef ik aan bij welke groepen dit veranderde denken vooral post vat.

Van onderop: verzet van lokaal bestuur

Vlak na de invoering van de Participatiewet, lang voordat het toeslagenschandaal aan het licht komt, beginnen gemeentes zich openlijk te verzetten tegen de verplichte tegenprestatie die in de Participatiewet is opgenomen. Uit onderzoek van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt een jaar na invoering van de wet (in 2015) dat twintig gemeentes, waaronder de hoofdstad, weigeren de verplichte tegenprestatie uit te voeren. Zij hebben de inspectie laten weten ‘de regels anders te interpreteren en/of nut en noodzaak van aanpassing van de verordening niet te zien’.[xi]

Dat verzet onder gemeentes breidt de daarop volgende jaren langzaam maar zeker uit. Drie jaar later, in 2019 reageert CDA-wethouder in Dordrecht, Peter Heijkoop, namens de Vereniging Nederlandse Gemeentes op plannen van de staatssecretaris om de tegenprestatie steviger te verankeren. Hij laat weten dat gemeentes ‘geen behoefte aan wantrouwen’ hebben.[xii]

Gemeentes hebben dan inmiddels ook een SCP-rapport in handen dat stelt dat de Participatiewet nauwelijks meer mensen aan het werk helpt en dat een verplichte tegenprestatie slecht werkt.[xiii] In die tussenliggende jaren zitten gemeentes niet stil; ze slaan actief aan het experimenteren met beleid met een diametraal andere beleidsfilosofie.

Dat proces begint met de documentaireserie Tegenlicht van de VPRO over het idee van een universeel basisinkomen. In de laatste aflevering, uitgezonden op 12 april 2015, gaat het over experimenteren met ‘gratis geld’; een manier om zo’n basisinkomen dichterbij te brengen. De documentaire laat onder meer zien hoe een groep burgers in gesprek raakt met de Groningse wethouder Matthias Gijsbertsen over experimenten met bijverdienen in de bijstand. De uitzending leidt tot een golf van enthousiasme op wat dan nog Twitter heet.[xiv] Overal in het land worden door lokale politici moties en initiatiefvoorstellen ingediend om te experimenteren met ander beleid in de Participatiewet.[xv]

Het leidt tot een samenwerking van gemeentes die de staatssecretaris al in 2016 verzoeken om gebruik te mogen maken van het experimenteer-artikel in de Participatiewet (artikel 83), dat de mogelijkheid biedt van de wet af te wijken. Het idee is om te onderzoeken of door onder meer de verplichtingen in de bijstand te versoepelen, meer in te zetten op zelf-regie en autonomie en bijverdienen mogelijk te maken, de uitstroom naar werk en het welzijn van bijstandsgerechtigden verbeterd kunnen worden.

Na heen en weer soebatten, stemt de staatsecretaris in met het verzoek, hoewel ze als voorwaarde stelt dat de gemeentes die aan het experiment meedoen de tegenprestatie voor de rest van hun bijstandspopulatie strikt handhaven.[xvi] Dit is een reden voor een aantal gemeentes om af te haken en zonder gebruik te maken van het experimenteer-artikel, binnen het wettelijk kader met enige creativiteit zelf experimenten uit te voeren.[xvii]

Alles tezamen vindt een van de grootste experimenten plaats die ooit met de sociale zekerheid gehouden is. Al die experimenten worden door begeleidende wetenschappers sterk verankerd in beleidstheorie.[xviii] De experimenten beginnen in 2017 en leiden uiteindelijk tot een sterk veranderd denken binnen gemeentes dat de ‘wortel en stok-benadering’ (strenge voorwaarden en condities) niet werkt. Zij plaatsen daar een aanpak van vertrouwen tegenover die ze ook implementeren in hun dagelijkse werkwijze.[xix] Daarnaast willen gemeentes het besteedbaar inkomen van bijstandsgerechtigden verhogen door meer bijverdienen mogelijk te maken.

Deze ideeën en voorstellen vinden uiteindelijk via verkiezingsprogramma’s van politieke partijen ook hun weg naar de landelijke politiek. In het regeerakkoord van 2021 wordt voorgesteld de bijverdiengrenzen in de Participatiewet te verruimen en wordt gesteld dat ‘we oog [hebben] voor ieders talenten en beperkingen, [we] werken vanuit vertrouwen en [er] is ruimte voor maatwerk’.[xx] Inmiddels ligt er een Programmaplan Participatiewet in Balans[xxi], waarin vele en ook fundamentele wetswijzigingen worden voorgesteld. In hoeverre en wanneer deze worden doorgevoerd is echter sinds de recente verkiezingen nog onzeker: de verschillende wetswijzigingen moeten nog worden behandeld in de Tweede en Eerste Kamer.

Gemeentes, lokale politici en burgerinitiatieven zijn dus in staat geweest om in een vroeg stadium te werken aan concrete beleidsalternatieven die de opmaat vormden naar veranderd denken over verplichte tegenprestaties, naar meer vertrouwen en meer besteedbaar inkomen voor bijstandsgerechtigden. De term ‘bestaanszekerheid’ valt hierbij overigens nog niet of nauwelijks.

Van binnenuit: falend beleid verliest legitimiteit

Een tweede factor die van invloed is geweest op het veranderende denken komt voort uit het (falen van het) beleid zelf. Zowel op het gebied van bestaanszekerheid als op het gebied van condities en voorwaarden verandert hierdoor het denken onder politici en beleidsmakers en ook in de samenleving.

Hierboven wordt al de kritische eindevaluatie van de Participatiewet door het SCP genoemd. In deze evaluatie wordt gesteld dat de Participatiewet zowel de inkomenspositie van jonggehandicapten als de kans op werk voor mensen die vroeger gebruikmaakten van de sociale werkvoorziening heeft verslechterd. De Participatiewet heeft ook niet tot meer werk voor bijstandsgerechtigden geleid. Van de doestelling van ‘meedoen’ kwam dus weinig terecht en dat wordt ook breed uitgemeten in de media.[xxii]

Eind 2020 komt ook nog eens de ‘boodschappenboete’ van een bijstandsgerechtigde uit de gemeente Wijdemeren in het nieuws. Een bijstandsgerechtigde moet € 7000 terugbetalen nadat zij van haar moeder boodschappen ontving omdat ze niet kon rondkomen van haar uitkering.[xxiii] De verontwaardiging in het land is groot.

Prompt stelt de Tweede Kamer voor de Participatiewet op dit punt te wijzigen. Het idee dat de regels in de bijstand te strikt zijn waardoor mensen niet rond kunnen komen van een uitkering vat stevig post in de landelijke politiek.[xxiv] Ook in de samenleving is er steun voor het verbeteren van de inkomenspositie van uitkeringsgerechtigden; bijna 65% van de respondenten in een survey uit 2023 vindt het een verbetering als mensen met een sociale uitkering meer mogen bijverdienen.[xxv]

Naast het falen van de Participatiewet wordt vanaf 2017 steeds meer duidelijk dat nog een andere belangrijke pijler van de sociale zekerheid wankelt. Het toeslagenstelsel en de uitvoering ervan blijkt ernstige tekortkomingen te hebben, grote problemen te veroorzaken en zelfs institutioneel racisme te behelzen.

Het schandaal komt langzaam maar zeker aan het licht. In augustus 2017 besteedt de media aandacht aan een zeer kritisch rapport van de Ombudsman over het stoppen van kinderopvangtoeslag van 232 gezinnen.[xxvi] Vanaf 2018 debatteert ook de Tweede Kamer hierover, met Pieter Omtzigt (dan nog CDA) en Renske Leijten (SP) voorop. Het schandaal dijt na meer onderzoek steeds verder uit tot de proporties die we nu kennen. De Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag publiceert eind 2020 het rapport Ongekend Onrecht. Het leidt tot het aftreden van het kabinet begin 2021.

In de slipstream van het toeslagenschandaal komt het bredere fraudebeleid in de sociale zekerheid in de belangstelling te staan. De Parlementaire Enquête commissie Fraudebeleid en Dienstverlening onderzoekt op dit moment het hardvochtige fraudebeleid in de sociale zekerheid in den brede, waaronder de aangescherpte Fraudewet die in 2013 werd ingevoerd.

Tijdens een verhoor van minister Henk Kamp op 13 september 2023 stelt deze dat hij bij de aanscherpingen van die Fraudewet niet afging op het advies van zijn ambtenaren die stelden dat het met de fraude in de sociale zekerheid wel meeviel. Hij gaf aan mede te varen op de beleving in het land, waar ‘andere gevoelens’ uit naar voren kwamen. Hij citeerde cijfers die volgens hem aan de orde waren gekomen in een debat in de Tweede Kamer: 60% van de mensen in Nederland zou denken dat fraude gemakkelijk te plegen zou zijn, 70% van de mensen denkt dat fraude veel voorkomt, 90% van de mensen vindt dat bij herhaalde fraude de uitkering stopgezet moet worden en 93% van de mensen vindt dat fraudeurs het bedrag dat ze ten onrechte hebben gekregen volledig moeten terugbetalen. Kamp oordeelde dat het logisch was hiernaar te handelen en voerde bikkelharde aanscherpingen door, waarvoor het Rijk later door de Raad van State op de vingers werd getikt.[xxvii]

Zowel het toeslagenschandaal als het bredere fraudebeleid staan veel in de belangstelling van de media en leiden niet alleen in het parlement tot gewijzigd denken over condities en voorwaarden in de sociale zekerheid. Hoewel het onduidelijk is naar welke cijfers Kamp precies verwijst, zijn deze wel in lijn met bevinden uit een representatieve survey uit 2006[xxviii] waar 75% van de respondenten het eens zei te zijn met de stelling dat ‘men veel scherper moet controleren of uitkeringsgerechtigden wel de juiste gegevens opgeven’ en maar liefst 84% met de stelling dat ‘men uitkeringsgerechtigden die onjuiste gegevens opgeven harder moet straffen’.

In een andere, recentere survey uit 2023[xxix] (met een andere steekproef) stelt weliswaar 63% het een verbetering te vinden dat als ‘de overheid scherper [gaat] controleren of uitkeringsgerechtigden actief genoeg naar werk zoeken en of zij wel de juiste gegevens opgeven, om fraude te voorkomen’, maar tegelijkertijd zegt 76% het een verbetering te vinden dat ‘als mensen [in de sociale zekerheid] een fout maken bij het invullen van gegevens, dat niet automatisch [wordt] bestraft met een boete’. Hoewel er nog steeds steun is voor een streng fraudebeleid, lijkt er veel meer steun te zijn dan een paar jaar terug voor een menselijkere, minder hardvochtige aanpak.

Van buitenaf: de middenklasse wordt geraakt

Verzet van onderop en falend beleid zijn sterke verklaringen voor de omslag in het denken over de sociale zekerheid. Maar bestaanszekerheid kwam waarschijnlijk zó hoog op de politieke agenda te staan door een derde factor: de middenklasse werd geconfronteerd met het belang van zijn eigen bestaanszekerheid.

Niet lang nadat de het toeslagenschandaal in al haar lelijkheid geëxposeerd werd, brak in maart 2020 de COVID19-pandemie uit. Vrijwel direct raakten zzp’ers en flexibele arbeidskrachten hun inkomsten kwijt. Het hardst getroffen werden degenen die werkten in de horeca, het toerisme, de cultuur, de evenementen- of de taxibranche. Dit betrof veel mensen met lager betaalde banen, maar ook mensen die bewust kozen voor het zzp-schap en die (hogere) middeninkomens verdienden.

De overheid sprong snel bij met regelingen als de Tozo, bedoeld om inkomens van zzp’ers aan te vullen tot bijstandsniveau en de NOW, bedoeld voor werkgevers om (flexibele) arbeidskrachten in dienst te houden en zoveel mogelijk door te betalen. In één klap wordt duidelijk hoe kwetsbaar een groot deel van de Nederlands arbeidsmarkt is voor schokken - en dat betreft ook mensen die tot dan veelal baat hadden bij die flexibiliteit – en hoe noodzakelijk de overheid is in het bieden van een vangnet.

Kort daarna, begin 2022, volgde de Russische invasie in Oekraïne. Het leidde in korte tijd tot sterk stijgende energieprijzen en een hoge inflatie die niet alleen de laagste inkomens keihard raakte, maar ook de middeninkomens. Opnieuw ervaarden middeninkomens de kwetsbaarheid van hun inkomenspositie en opnieuw schoot de overheid te hulp, dit keer met een prijsplafond en een energietoeslag. Middeninkomens werden dus in korte tijd twee keer geconfronteerd met hun kwetsbare inkomenspositie én het belang van een overheid die hun inkomensondersteuning biedt.

Om iets te kunnen zeggen over de ervaringen van de middengroepen met de door de overheid geboden bestaanszekerheid, is het nodig onderscheid te maken tussen ‘hogere’ en ‘lagere’ middenklassen. Wanneer we kijken naar opinieonderzoek uit 2023[xxx] - waarin sociale klasse wordt vastgesteld op basis van eigen inschatting van de respondent[xxxi] - blijkt dat de lagere middenklasse, samen met de lagere sociale klasse weinig vertrouwen heeft in de verzorgingsstaat; respectievelijk 24 en 15% zegt vertrouwen te hebben in onze sociale instituties. Voor de hogere middenklasse (39%) en hogere sociale klasse (50%) is dit vertrouwen aanzienlijk hoger.

De lagere sociale klasse is het voor 48% eens met die stelling dat de verzorgingsstaat te weinig voor hen doet. Bij de lagere middenklasse geldt dit voor 40%. Van de hogere middenklasse en de hogere klasse zegt respectievelijk 20 en 13% het eens te zijn met die stelling.

Vooral de lagere middenklasse lijkt zich op het punt van bestaanszekerheid vaak aan de zijde van de lagere sociaaleconomische klassen te scharen, vooral als het gaat om inkomensondersteuning waarvan zijzelf ook profiteren. Als het gaat om steun voor het afschaffen van het eigen risico in de zorg, zegt 88% van de lagere sociale klasse en 77% van de lagere middenklasse hiervoor te zijn, tegenover respectievelijk 59% en 45% van de hogere middenklasse en de hogere klasse.

De lagere (52%) en hogere (57%) middenklassen zijn net als de lagere sociale klasse (54%) in meerderheid voorstander van gratis kinderopvang, waar de hogere klasse (47%) minder enthousiast is. Van de lagere sociale klasse vindt 67% ons socialezekerheidsstelsel ‘te minimaal’. Dit geldt voor 40% van de lagere middenklasse, terwijl van de hogere middenklasse en de hogere klasse slechts 27% dit vindt.

Echter, wanneer het gaat om het beperken van condities en voorwaarden, zoals de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden, dan behoort de lagere middenklasse juist tot de meest kritische en schaart zij zich in het kamp van de hogere (midden) klasse. Slechts 20% van die groep is voor het afschaffen van de re-integratieplicht (vergelijkbaar met de hogere (midden)klassen), terwijl 51% procent van de lagere sociale klasse hiervoor is. Met 67% is de lagere middenklasse de grootste voorstander van het scherper controleren van uitkeringsgerechtigden, tegenover 48% van de lagere klasse. En 65% van de lagere middenklasse is voor het strenger handhaven van de tegenprestatie terwijl slechts 38% van de lagere klasse daarvoor is.[xxxii]

Kortom: met name de lagere middenklasse lijkt, naast de lagere sociale klasse, het gevoel te hebben dat de verzorgingsstaat voor onvoldoende bestaanszekerheid zorgt. Het lijkt een belangrijke reden waarom het denken over de sociale zekerheid met betrekking tot bestaanszekerheid veranderd is en onder het bredere publiek meer in de belangstelling is komen te staan. Tegelijkertijd, lijkt de (lagere) middenklasse niet mee te gaan – met de lagere sociale klasse – in een roep om minder conditioneel beleid en meer vertrouwen dat juist wel post heeft gevat onder (lokale) politici en beleidsmakers.

Hier gaapt een duidelijke kloof tussen de twee sociale groepen die met betrekking tot het verbeteren van inkomensondersteuning juist bondgenoten zijn.

Van bovenaf: de politiek kapitaliseert het veranderde denken, of toch niet

De politiek zou de politiek niet zijn als zij de drie bovengenoemde factoren niet zou weten te politiseren. In juni 2021 splitst Pieter Omtzigt zich af van het CDA.[xxxiii] Hij neemt dan een politieke time-out vanwege een burn-out, maar keert in september met frisse energie terug in Tweede Kamer. In een interview met het AD formuleert voor het eerst zijn speerpunten: een nieuwe bestuurscultuur, het aanpakken van de woningnood én bestaanszekerheid voor iedereen.[xxxiv]

Daarmee maakt Omtzigt bestaanszekerheid direct tot een politiek thema. Een jaar later, als het kabinet inmiddels is gevallen, zal hij besluiten mee te doen aan de verkiezingen van november 2023 en voor zijn partij Nieuw Sociaal Contract is het thema bestaanszekerheid gepromoveerd tot één van zijn twee speerpunten.[xxxv] Een maand later, 29 september 2023, stelt Ipsos[xxxvi] dat ‘thema’s rond bestaanszekerheid nog steeds het belangrijkst [zijn] in aanloop naar de verkiezingen’. Samen met gezondheidszorg (28%) en woningnood (27%) zijn de kosten van levensonderhoud en inflatie (34%) het meest genoemde thema waar volgens de kiezer de verkiezingen over zouden moeten gaan.

Groenlinks|PvdA en het NSC van Omtzigt zijn op die thema’s het meest betrouwbaar. Immigratie en asiel (28%) wordt ook vaak genoemd, maar lijkt dan nog niet aan het thema bestaanszekerheid te kunnen tippen. Het zal anders lopen; uiteindelijk weet rechts toch migratie naar voren te duwen en wint de PVV de verkiezingen.[xxxvii]

Hiermee is het thema bestaanszekerheid niet van de agenda verdwenen. Wel blijft het onduidelijk wat sommige partijen ermee beogen. Omtzigt lijkt aan het begin van de campagne betrouwbaar op dit issue omdat hij het onderwerp in deze campagne als eerste expliciet benoemde als speerpunt en omdat hij een zichtbaar belangrijke rol speelde in het aankaarten van het toeslagenschandaal. Echter tijdens de campagne focust de discussie op verhoging van het minimumloon – en daaraan gekoppeld de uitkeringen - als belangrijkste pijler, en juist daar is Omtzigt terughoudend in: in tegenstelling tot de partij die historisch gezien bestaanszekerheid als kernthema heeft benoemd, Groenlinks|PvdA.

Ook is Omtzigt geen voorstander van een andere populaire maatregel: het afschaffen van het eigen risico; hij wil enkel mensen niet meer dwingen om het volledige eigen risico in één keer te betalen en wil het eigen risico niet verhogen.[xxxviii] Opnieuw in tegenstelling tot Groenlinks|PvdA, die het eigen risico stapsgewijs willen afschaffen. Daarmee vervaagt en verbrokkelt het beeld van wat bestaanszekerheid nou eigenlijk is.

Het lukt NSC en Groenlinks|PvdA onvoldoende om het thema de campagne te laten bepalen en de kiezers die zich zorgen maken over dit thema aan hen te binden. Van de mensen die zeggen geen vertrouwen te hebben in de verzorgingsstaat geeft 34% aan op de PVV te hebben gestemd, 11% op Omtzigt en 9% op Groenlinks|PvdA.[xxxix]

Opmerkelijke verschuiving

In het huidige denken over de sociale zekerheid zien we brede steun voor een overheid die de nadruk legt op betere bestaanszekerheid en hogere besteedbare inkomens, zowel onder burgers als onder politici en beleidsmakers. Wat betreft het verminderen van condities en voorwaarden die aan uitkeringen en toeslagen worden gesteld, en het versterken van vertrouwen, is ook er ook brede steun onder lokale én nationale politici en beleidsmakers om een ander pad in te slaan.

Ook onder de bevolking is er zeker steun voor een menselijkere en minder strenge aanpak van uitkeringsgerechtigden. Maar waar het gaat om het versoepelen van regels en het bieden van vertrouwen, is met name de lagere middenklasse nog niet ‘om’, terwijl juist onder lagere sociale klassen hier veel steun voor is.

In zijn geheel is dit toch een opmerkelijke verschuiving die – mits deze beklijft én zich materialiseert – in de geschiedenis van de verzorgingsstaat wel uniek is. Het zou de eerste correctie zijn op een trend van versobering die sinds de jaren tachtig al heeft ingezet en waar zelfs de financiële crisis uit 2008 niet een fundamentele verandering in wist te bewerkstelligen.

Tegelijkertijd is de ‘mits’ hierboven relevant: zal deze correctie beklijven en daadwerkelijk leiden tot beleidsverandering? Dat is nog afwachten. Niettemin vallen er wel al lessen te trekken uit deze radicale omslag in het denken over de sociale zekerheid en de verschillende onderliggende factoren die de verandering in dit denken in gang hebben gezet. Ik noem er vier, gerelateerd aan elk van de vier factoren.

Ten eerste is het vanuit links perspectief hoopgevend dat lokale overheden en initiatieven vanuit de samenleving in staat zijn gebleken alternatief beleidsdenken op de kaart te zetten én uit te voeren. Nog voordat het toeslagenschandaal bekend werd, waren lokale (vaak GroenLinks-, PvdA- of D66-) bestuurders in staat om beleid dat vertrouwen en menselijkheid centraal stelde in te voeren, onderbouwd met beleidstheorie en onderzoek.

Het toont aan dat de kracht van de linkse beweging in de progressieve steden en dorpen gekoesterd én meer benut kan worden. Het advies aan linkse politici zou dan ook zijn om meer gebruik te maken van deze lokale politieke slagkracht door via experimenten en beleidsvernieuwing lokale verandering in gang te zetten die ook bredere uitwerking kan hebben op de nationale ideeënvorming over sociaal beleid.

Er wordt al geëxperimenteerd met ‘gewoon geld geven’ in het armoedebeleid[xl]. Maar meer interventies met bredere uitstraling zijn mogelijk; zoals het breder aanbieden van basisvoorzieningen, het schrappen van eigen bijdrages in de zorg of het stimuleren en ondersteunen van coöperatieve welzijnsvoorzieningen of kinderopvang.

Ten tweede: hoewel veel beleid in de sociale zekerheid zich weinig aantrekt van de publieke opinie, geeft de quote van Henk Kamp tijdens zijn verhoor voor de parlementaire enquêtecommissie aan dat ‘gevoelens in het land’ en politici die daar blind op varen, toch kunnen leiden tot grote ongelukken. De roep om striktere aanpak van fraude in opiniepeilingen had nooit een argument mogen zijn voor het hardvochtige fraudebeleid in de sociale zekerheid.

Tegelijkertijd is het wel een signaal, samen met het gebrek aan vertrouwen in onze sociale instituties, dat veel mensen de grip op die instituties zijn verloren, dat het belang van de verzorgingsstaat onduidelijk is en dat het idee heerst dat vooral anderen ervan profiteren en misbruik ervan maken: 70% schat zijn gebruik van de sociale zekerheid (ver) beneden gemiddeld. Slechts 7% schat zijn eigen verbruik als bovengemiddeld.[xli]

De invloed die burgers hebben op het stelsel van sociale zekerheid is zeer beperkt. Hoog op de agenda van de linkse beweging en politici zou moeten staan hoe we ervoor te zorgen dat mensen weer meer betrokken raken bij het sociale stelsel en daar ook meer grip op krijgen.[xlii]

Ten derde en hieraan gerelateerd: de middenklasse is en blijft een cruciale speler als het gaat om sociale bescherming. Zonder de steun van de middenklasse zal er te weinig politiek mandaat zijn om de verzorgingsstaat te veranderen en te verbeteren. De middenklasse wil meer bestaanszekerheid, en van een genereuzer stelsel zal ook de lagere sociale klasse profiteren. Grotere betrokkenheid van de middenklasse zal mogelijk ook leiden tot een soepelere houding ten aanzien van condities en voorwaarden in de sociale zekerheidsvoorzieningen.

Met meer universele regelingen valt mogelijk de kloof te dichten die nu gaapt tussen de lagere sociale klasse en de lagere middenklasse als het gaat om het bieden van vertrouwen aan mensen met uitkeringen. Het is noodzakelijk om hier een brug te slaan als we een stabiel sociaal stelsel voor de toekomst willen. Ook hier heeft links een opdracht om deze twee groepen te verenigen in solidariteit, in een stelsel dat iedereen bedient én dat ook zichtbaar maakt, en hen niet tegen elkaar te laten uitspelen.

Ten slotte: er is een kans voorbij gegaan om bestaanszekerheid dé inzet van de verkiezingen te laten zijn. Maar de kans om dit veranderde denken in de sociale zekerheid te materialiseren is nog niet verkeken. Veel zal afhangen van welke regering er straks komt, welke prioriteiten zij kiest en hoe stabiel die regering is. De vraag voor links zal zijn in hoeverre er op het punt van bestaanszekerheid kan worden samengewerkt met een PVV-regering, als deze regering ook besluiten neemt die discrimineren en de rechtsstaat aantasten.

Tegelijkertijd, zoals hierboven benoemd, liggen er op gemeentelijk niveau, waar links vooral in de grote steden veel sterker is, veel kansen om verandering ten goede in te zetten en het veranderde denken in de sociale zekerheid daadwerkelijk handen en voeten te geven. En het is ook niet onlogisch om te bouwen aan een socialer sociaal stelsel dicht bij mensen, daar waar overheden daadwerkelijk mensen grip kunnen geven op sociaal beleid. Daarmee reikt de opdracht van links breder dan alleen een nationale agenda om bestaanszekerheid te versterken; juist lokaal wordt het verschil gemaakt.

Noten

[i] Troonrede 2013 (17 september 2013).
[ii] Independent (17 septemper 2023). Dutch King Willem-Alexander declares the end of the welfare state.
[iii] Vrooman, J.C. (2021). De maatschappelijke consequenties van het institutionele pad; Regelingen voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en bijstand, 1980-2015. In: E.M.H. Hirsch Ballin et al. (eds.), De toekomst van de sociale zekerheid (p. 323-347). Den Haag: Boom Juridisch.
[iv] Regeerakkoord (2012). Bruggen slaan.
[v] NRC (8 september 2023). Opeens heeft iedereen in Den Haag het over zekerheid van het bestaan.
[vi] Rijksoverheid, Commissie Sociaal Minimum (2023). Een zeker bestaan - Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum.
[vii] Basic Income Netherlands (BIN) Survey (Gielens, Roosma, Achterberg, 2022), DataVerse: Doi: 10.34894/2ZAVNQ
[viii] SIG Survey 2006. Tilburg University / Erasmus University.
[ix] Rijksoverheid, Commissie Sociaal Minimum (2023). Een zeker bestaan; Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum (Rapport II).
[x] Rijksoverheid (2023). Kabinet omarmt noodzaak eenvoudigere sociale zekerheid.
[xi] Kamerstuk 34352 nr. 3, Tweede Kamer der Staten-Generaal, 24-2-2016.
[xii] NOS (21 november 2019). Gemeenten tegen verplichte tegenprestatie bijstand: 'geen behoefte aan wantrouwen'.
[xiii] Van Echtelt, P., Sadiraj, K., Hoff, S., Muns, S., Karpinska, K., Das, D., & Versantvoort, M. (2019). Eindevaluatie van de Participatiewet.
[xiv] Gielens, E., Roosma, F., & Achterberg, P. (2022). More than a Free Lunch: A content analysis of the controversies surrounding Universal Basic Income on Dutch Twitter. Social Policy and Society, 1-21.
[xv] Roosma, F. (2022). A Struggle for Framing and Interpretation: The Impact of the ‘Basic Income Experiments’ on Social Policy Reform in the Netherlands. European Journal of Social Security, 24(3), 192-212.
[xvi] Roosma, F. (2022). A Struggle for Framing and Interpretation: The Impact of the ‘Basic Income Experiments’ on Social Policy Reform in the Netherlands. European Journal of Social Security, 24(3), 192-212.
[xvii] Onder meer Amsterdam zal haar eigen experiment opzetten.
[xviii] Gebaseerd op het werk van Mullainathan and Shafir (2013) over schaarste, het belang van positieve incentives, het belang van self-efficacy’ dat centraal staat in de theorie van Deci en Ryan (1985) en tenslotte Sen’s ‘capabilities’-benadering (2004), die stelt dat investeringen in mensen alleen werken als ze in lijn zijn met hun eigen motivaties. Zie voor meer toelichting: Muffels R, Gielens E (2019). Job search, employment capabilities and well-being of people on welfare in the Dutch ‘participation income’ experiments. In: Delsen L (ed.), Empirical research on an unconditional basic income in Europe. Cham: Springer, pp.109–138.
[xix] Roosma, F. (2022). A Struggle for Framing and Interpretation: The Impact of the ‘Basic Income Experiments’ on Social Policy Reform in the Netherlands. European Journal of Social Security, 24(3), 192-212.
[xx] Coalitieakkoord, VVD, D66, CDA en ChristenUnie (2021). Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst.
[xxi] Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (december 2023). Programmaplan Participatiewet in Balans.
[xxii] RTL Nieuws (19 november 2019). Te complex en nauwelijks effectief: de Participatiewet faalt.
[xxiii] De Volkskrant (29 december 2020). In de schulden door boodschappen van je moeder.
[xxiv] De Volkskrant (25 februari 2021). Kamer wil af van ‘boodschappenboete’ bijstandsontvangers.
[xxv] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023).
[xxvi] De Volkskrant (9 augustus 2017). Ombudsman: duizenden gezinnen in problemen door onterecht stoppen toeslagen; Over het rapport Geen powerplay maar fair play van de Nationale Ombudsman, 9 augustus 2017: Nationale Ombudsman (2029). Belastingdienst treft 232 gezinnen met onevenredig harde actie.
[xxvii] Verslag Tweede Kamer, 13 september 2023.
[xxviii] SIG Survey 2006, Tilburg University / Erasmus University.
[xxix] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023).
[xxx] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023).
[xxxi] De precieze vraagstelling luidt: ‘In de samenleving wordt soms gesproken over verschillende sociale klassen of groepen. Als u zelf een inschatting maakt, bij welke sociale klasse behoort u dan?’ met als antwoord opties: lage sociale klasse (9% van de respondenten), lagere midden sociale klasse (35%), hogere midden sociale klasse (48%), hogere sociale klasse (8%).
[xxxii] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023).
[xxxiii] NOS (12 juni 2021). Tweede Kamerlid Omtzigt stapt uit CDA en wil als zelfstandig Kamerlid verder.
[xxxiv] AD (8 september 2021). Woningnood oplossen en andere bestuurscultuur: dit wil Pieter Omtzigt voor elkaar krijgen.
[xxxv] NRC (20 augustus 2023). Omtzigt richt partij op en doet mee aan Kamerverkiezingen.
[xxxvi] IPSOS (29 september 2023). Peiling: Verkiezingsthema’s | Bestaanszekerheid als campagnethema | Draagvlak monarchie.
[xxxvii] SRV (21 december 2021). Ook de ‘nieuwe’ PVV-stemmer stemde vooral tegen migratie en uit politiek protest.
[xxxviii] NSC (2023). Verkiezingsprogramma Tijd voor herstel.
[xxxix] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023)
[xl] Kansfonds.nl (geraadpleegd 8 februari 2023). Gewoon geld geven.
[xli] Sociale Zekerheid Survey (SocZek) (Roosma, 2023).
[xlii] Zie ook het recente WRR rapport (2023). Grip. Het maatschappelijk belang van persoonlijke controle.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.

S&D bestaat sinds 1939 en verschijnt zes keer per jaar. Oude nummer kunt u doorzoeken via het register (1939-2023) of op thema. De redactie bestaat uit: Paul de Beer, Arthur Berkhout, Nik de Boer, Meike Bokhorst, Wimar Bolhuis, Josette Daemen, Patricia Dinkela [eindredactie], Janneke Holman [eindredactie], Tim 'S Jongers, Ruud Koole, Annemarieke Nierop [hoofdredactie], Arjan Reurink, Vera Vrijmoeth en Bram van Welie.

S&D wordt uitgegeven door Van Gennep. Een los nummer kost € 17,50, en jaarabonnementen (vol tarief) € 84,50 (te bestellen via: info@vangennep-boeken.nl).

Een online abonnement kost € 2 per maand. U kunt zelf een account hiervoor aanmaken onder mijn S&D, of stuur een e-mail naar send@wbs.nl.

Oude nummers kunt u downloaden vanaf de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Voor een overzicht van auteurs per nummer, raadpleegt u het register van S&D (1939-2023)

Inzenden kopij

De redactie van S&D verwelkomt kopij. Artikelen kunnen worden gemaild naar send@wbs.nl. Artikelen aanleveren in Word, bronvermelding in eindnoten (apa). Richtlijn aantal woorden: 2000-2500. Idealiter vormen artikelen in S&D een mix van wetenschap, politiek en essay. De redactie van S&D beslist over plaatsing van binnengekomen kopij. Ze beoordeelt daarbij op basis van de volgende criteria:
- een heldere opbouw en schrijfstijl (geen jargon) en duidelijke vraagstelling
- een goede onderbouwing van standpunten met argumenten, weging van de tegenargumenten en bronvermelding
- vernieuwing van de gedachtevorming binnen de sociaal-democratie
- toegevoegde waarde t.o.v. bestaande inzichten/onderzoeken
- politieke relevantie

Redactie

Redactieadres: Wiardi Beckman Stichting
Emmapark 12, 2595 ET Den Haag
Telefoon [070] 262 97 20
send@wbs.nl

Uitgever: Uitgeverij Van Gennep
Nieuwpoortkade 2a
1055 RX Amsterdam
info@vangennep-boeken.nl

Documenten