Ons voedingssysteem in sociaal-democratisch perspectief
WBS-fellow Jacky Bax schrijft een blogserie over de uitdagingen van ons voedselsysteem, dat ons allemaal in leven houdt. Zij interviewt daarvoor mensen die er voor hun werk of in hun leven mee te maken hebben. In de tweede aflevering spreekt ze met Johan van der Eijk, een jonge akkerbouwer in de buurt van Dordrecht, en Keimpe van der Heide, bestuurslid Nederlandse Akkerbouw Vakbond.


Door: Jacky Bax
Journalist, socioloog en beleidsadviseur

We zitten in de veilingbanken klaar om verse groenten te scoren die tussen ons door het veilinggebouw worden binnengevaren: een rode kool, een bos wortelen, verse bietjes met de aarde er nog aan. Gespannen kijken we naar de grote naald op de veilingklok. Als die terugloopt moeten we bij een zo laag mogelijke prijs als eerste ons knopje zien in te drukken.

Op deze mooie zomerdag in 2020, in de luwte van de pandemie, krijgen we een rondleiding door Museum BroekerVeiling, Noord-Holland. De veilingmeester, een van de vele vrijwilligers op wie het museum draait, vertelt dat hier het ‘veilen bij afslag’ werd ontwikkeld in 1887, een Nederlandse innovatie die de tuinders betere kansen bood op een goede prijs voor hun producten. Iemand vraagt: ‘Worden groenten nog steeds zo geveild?’ ‘Ach meneer,’ verzucht de veilingmeester, ‘supermarkten maken nu van tevoren strakke prijsafspraken met tuinders en boeren. Supermarkten bepalen dus de prijs.’

broekerveiling
Veilen bij afslag in Museum BroekerVeiling. (foto: Museum BroekerVeiling).

Boeren in de klem, die klacht had ik eerder gehoord in mijn zoektocht naar hoe we onze voedselketen eerlijker kunnen maken, met een sociaal-democratisch visie. Maar hoe kom je als boer die dominantie van grootwinkelbedrijven tegen in je dagelijkse praktijk en hoe kun je dan nog bouwen aan je bestaanszekerheid? Waarom zou je trouwens nog kiezen voor het boerenbestaan als je economisch zo afhankelijk bent van superbedrijven?

Ik vraag het Johan van der Eijk, een jonge akkerbouwer uit Strijen in het landelijke gebied boven Nationaal Park De Biesbosch. Op de foto’s die hij mailt zie ik uitgestrekte landerijen, met ertussen watertjes, aan de horizon bomenrijen en ertussen een eenzame boerderij. Hij is acht jaar terug in het bedrijf van zijn vader gestapt en sinds 2016 vennoot. Ze verbouwen frietaardappelen, tarwe, suikerbieten, gerst, uien en de eiwitgewassen kapucijners en bruine bonen. Johan: ‘Boer zijn is zo afwisselend: je bent teeltkundige, inkoper van pootgoed, zaaigoed en machines, verkoper van je eigen producten, je moet goed onderlegd al je  juridische zaken behandelen. Er zijn zoveel facetten waarin je je moet verdiepen. Dat vind ik echt de schoonheid van dit vak. Je bent vrij, al moet je er natuurlijk wel zijn als de gewassen roepen. Je werkt vaak buiten, maar als het regent kun je binnen de administratie doen. En je hebt een speciale band met je bedrijf, want die neem je over van de generaties voor je.’

water
In de verte de boerderij van Johan van Eijk in Strijen (foto: privécollectie).

Boerenbedrijven zonder opvolger

De meeste boerenbedrijven zijn familiebedrijven maar bedrijfsopvolging is een steeds groter probleem.[1] Dat komt doordat boerenkinderen andere opleidingen kiezen, een partner krijgen die niet voor de boerderij te porren is, of doordat ze er geen heil in zien. Ook Johan koos er pas na lang aarzelen voor. ‘Boerenkinderen voelen dat van ze verwacht wordt om het bedrijf over te nemen. Mijn ouders legden die druk niet op me. Ze worstelden zelf met de toekomst van hun akkerbouwbedrijf in Dordrecht, omdat de gemeente de grond wilde kopen voor de aanleg van een industrieterrein. Dat betekende vele jaren van onzekerheid, wachten en onderhandelen. Dat had een grote impact op ons als gezin. Waar andere boerentieners al volop betrokken raken bij het bedrijf en er zo ingroeien, zag ik het boerenleven vooral als getob, waar ik liever ver vandaan bleef.’

‘Eerst heb ik het atheneum afgerond, vervolgens hbo technische bestuurskunde in Tilburg. Pas door mijn afstudeerstage bij de Cosun Beet Company (voorheen Suiker Unie, red.) raakte ik geïnteresseerd. Toen de gefaseerde uitkoop eindelijk startte kocht mijn vader van het geld een stuk grond van 60 hectare in Strijen. Een schone lei met nieuwe mogelijkheden leek me dat en ik zag ondertussen ook de charmes van het boerenleven: de prachtige buitenwereld als werkplek, zelf je tijd kunnen indelen, met planten werken en het spelen met de natuur. Dat wil zeggen dat je de weeromstandigheden, de staat van de grond, je kennis van teelttechnieken en timing steeds moet combineren om je planten zo goed mogelijk te laten groeien. Daarom heb ik gekozen voor een baan als bedrijfspartner van mijn vader. Door de schaalvergroting in onze sector is 60 hectare echt wel het minimum voor een toekomstbestendig bedrijf, dus we willen ons bedrijf in Strijen laten toegroeien naar zo’n 110 hectare.’

Johan en zijn vader verbouwen frietaardappelen, omdat daar steeds meer vraag naar is. Aan wie verkopen ze die en welke onderhandelingsruimte hebben ze dan? Johan: ‘Er zijn twee mogelijkheden. Of je sluit een contract af met een grootafnemer en je produceert dus wat die wil en tegen een afgesproken prijs. Of je kiest, zoals mijn vader en ik bij de frietaardappelen, voor vrij telen. Dan doe je alles zelf. Je koopt je eigen pootgoed in en je moet zelf voor je aardappels een goede prijs zien te halen bij een tussenpartij, zoals een aardappelverwerker of handelaar. Er zijn ook tussenvarianten tussen op contract of vrij telen, bijvoorbeeld meedoen in een pool waarbij over een bepaalde periode een gemiddelde prijs voor het product wordt betaald. De kunst is steeds zo te kiezen dat je over meerdere jaren je saldo positief houdt in weerwil van de prijsschommelingen in de markt. Dat is niet gemakkelijk. We moeten echt naar een systeem waarin telers meer inspraak kunnen hebben op de prijsvorming. Daar zouden we als Nederland toch ook in moeten willen uitblinken.’

Johan in aardappelveld
Johan van Eijk met zijn hond in een veld met bruine bonen (foto: privécollectie).

Minimale bodemprijzen afdwingen

‘Vroeger waren er veel meer tussenpartijen, maar boeren gingen steeds vaker ieder voor zich met de industrie onderhandelen. Ze hoopten zo een betere prijs te krijgen, doordat ze hierdoor de tussenhandel uitschakelden. Maar die individualisering heeft slecht uitgepakt omdat de afnemers steeds groter en machtiger werden. Frietaardappelen worden bijvoorbeeld vooral gekocht door internationale bedrijven als McCain. De boeren zijn dus afhankelijker geworden in plaats van vrijer.’

‘Als je sterk genoeg wilt zijn tegenover grote afnemers moet je als boeren kiezen voor samenwerking. En dat mag van de EU sinds 2014 door “producentenorganisaties” op te zetten, samenwerkingsverbanden van producenten in de landbouwsector.[2]  Als je nationale overheid die goedkeurt, kun je als marktpartij optreden en bepalen hoeveel je samen verbouwt en wat de minimale prijs is waarvoor je je gewassen verkoopt. Dat is fijn voor de leden van een producentenorganisatie, want ze weten dat ze altijd minimaal de bodemprijs zullen krijgen. Maar het is ook positief voor de afnemers, want die hoeven niet met elkaar de race naar de laagste inkoopprijs aan te gaan. Het geeft dus rust en zekerheid. Want in feite zitten wij als boeren vast in dit internationale marktsysteem, maar de supermarkten ook. Zij overleven door met elkaar te concurreren om de laagste prijs voor de consument. Dat betekent voor hen minimale marges op de inkoopprijzen, waardoor tussenhandelaren en de boeren helemaal aan het eind van de keten ook minder krijgen. Maar vreemd genoeg kiezen in ons land nog niet veel telers voor zo’n slimme producentenorganisatie. Het lijkt wel of ze niet doorhebben hoe gunstig die voor hen zou zijn.’

Samenwerking

Johan is bestuurslid van de Producenten Organisatie Consumptieaardappelen (POC). Die is opgericht door de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) en vorig jaar door het Ministerie van LNV goedgekeurd. POC-collega Keimpe van der Heide zit ook in het NAV-bestuur zelf met als portefeuille: consumptieaardappelen, marktmacht, vrijhandelsverdragen en klimaat. Keimpe is al vele jaren als PvdA-lid op vele fronten actief voor de landbouw.

Ik ‘ontmoette’ hem in november op een zoom-conferentie van de Transitiecoalitie Voedsel, een samenwerkingsverband van organisaties en individuen die ‘een gezond leven op een gezonde planeet’ willen bevorderen. In de break-out room, waarin de zoom-software ons ad random had geslingerd, rekende Keimpe heel precies het gat voor tussen wat boeren voor hun producten krijgen en wat consumenten moeten betalen. Zo levert een kilo frietaardappelen de boer 15 cent op en is goed voor drie bakjes friet van zo’n €1,70 per stuk. Voor een kilo gerst krijgt de boer 18 cent, terwijl er acht glazen bier van te brouwen zijn. En met een kilo tarwe verdient een boer 20 cent, terwijl zijn productiekosten voor die kilo 28 cent zijn. Zijn conclusie: ‘Retailers, de voedingsindustrie en de internationale markt zijn nu de regisseurs van de voedselprijzen. Niet de producenten en consumenten.’

Genoeg is beter

De NAV, zo’n 600 leden groot, werd in 1993 opgericht uit onvrede met de ontwikkelingen in het landbouwbeleid. Keimpe: ‘De landbouw en voedselproductie werden onderdeel van de vrije wereldmarkt en vielen onder de World Trade Organisation (WTO). Het neoliberalisme deed zijn intrede in de landbouw en daardoor werden Europese boeren geconfronteerd met de vaak te lage wereldmarktprijzen. De missie van de NAV is een maatschappelijk en economisch duurzame landbouw. Dus een goed inkomen voor akkerbouwers op korte- en langetermijn en gezond voedsel voor de consument met zo weinig mogelijk impact voor milieu en klimaat.’

De toekomstvisie van de NAV heet ‘Genoeg is Beter 2.0; De toekomst van de akkerbouw’. Keimpe: ‘De gedachte achter “genoeg is beter” is dat boeren de mogelijkheid hebben om hun productiehoeveelheid af te stemmen op wat er aan voedsel nodig is in plaats van zoveel mogelijk produceren voor de concurrentie. Landbouwminister Sicco Mansholt stelde net na de Tweede Wereldoorlog dat voedselzekerheid kon worden gegarandeerd door boeren een eerlijke prijs te betalen. Maar hij realiseerde zich niet dat er een rem op de productie nodig was omdat boeren door de hulp van de overheid gingen overproduceren.[3] Dus wij combineren het uitgangspunt van Mansholt met een rem op de productie door die af te stemmen op de vraag. Want overproductie leidt tot het dumpen van landbouwproducten, wat haaks staat op de wezenlijke waarde van voedsel.’

Relatie tussen voedsel en geld

De relatie tussen de mens, voedsel en geld is een innige. In feite is geld uit voedsel voortgekomen, beschrijft Carolyn Steele in haar boek ‘Sitopia; How Food can Save the World’. [4] Graanoverschotten konden worden opgeslagen, getransporteerd en dus verhandeld. De Sumerische stadstaten Uruk, Ur en Eridu in wat nu Irak is, verbouwden zo’n vijfduizend jaar geleden al graan voor de winst.[5] In de zeevarende naties Nederland en Groot-Brittannië zorgde de handel in voedsel voor een bloeiende economie en voor innovatie van de voedselproductie. Want de groeiende steden Amsterdam en Londen moesten wel worden gevoed.[6]

Steele beschrijft dat de wezenlijke waarde van voedsel – dat waar mensen niet buiten kunnen – in de oude economieën nog duidelijk was en financieel werd vertaald. In de moderne economie, die steeds afhankelijker is van de financiële sector,[7] is de verbinding tussen voedsel en geld abstract geworden, is haar verhaal. Nu zijn mensen rijker maar hun leven is minder gegrond in de materiële werkelijkheid en in het besef dat voedsel een basisvoorwaarde is voor ons bestaan.

Moordende concurrentie

In Nederland is de relatieve prijs van voedsel sterk gedaald, van zo’n 30 procent van het budget van een doorsnee huishouden in 1960 naar zo’n 8 procent nu.[8] We leven dus in overvloed: voedsel is goedkoop (behalve voor mensen met heel weinig geld) en er is in alle seizoenen van alles te krijgen, omdat ook een groot deel van ons eten uit het buitenland wordt geïmporteerd. Een overvloed aan goedkoop voedsel, dus er is geen probleem?

Helaas wel. De lage prijs de uitkomst is van een wereldwijd web van onderhandelingen, dat meedeint op de internationale financiële markten. Onderaan de onderhandelingsketen, waarin elke partij winst wil maken door een lagere prijs aan te bieden dan de concurrenten, bungelt de boer. Keimpe: ‘Honderden miljoenen telers van basisproducten als graan en rijst moeten met elkaar concurreren en produceren daarom samen veel te veel. Dan krijg je overschotten. Als je dit alleen aan de markt overlaat krijgt je de moordende wereldwijde concurrentie die nu gaande is.’

Hij haalt Olivier de Schutter, Special Rapporteur on the right to food van de Verenigde Naties aan, die in zijn eindadvies in 2014 schreef: ‘Het uitbannen van honger en ondervoeding is bereikbaar, maar dat lukt alleen als de logica van onze voedselsystemen wordt omgekeerd. Want de huidige systemen zijn alleen efficiënt vanuit het oogpunt van winstmaximalisatie voor de agribusiness.’[9] Keimpe: ‘Nu is het zo dat er in de wereld voor iedereen genoeg voedsel wordt verbouwd, maar één miljard mensen hebben honger, twee miljard eten ongezond en er is ongelofelijk veel verspilling.’

keimpe boerderijpad
Links het voormalige boerenbedrijf van Keimpe van der Heide. Hij werkt nu niet meer als boer maar voor boerenbelangen. (foto: privécollectie).

Kwaliteit in plaats van prijs

Keimpe en Johan vinden allebei dat het marktsysteem waarin voeding zich nu bevindt om moet. Keimpe: ‘Het neoliberale model is geen wetmatigheid, zoals veel mensen lijken te denken, maar een keuze.’ Liefst ziet hij concurrentie op kwaliteit in plaats van op prijs. De minimale kwaliteit van het voedsel dat in onze winkels ligt wordt gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), dus die is gegarandeerd. Maar concurrentie op extra kwaliteit waarvoor je wel meer moet betalen, werkt bij ons slecht. Nederlanders kopen vooral wat er goed uit ziet en het goedkoopst is. Keimpe: ‘Daardoor groeit het marktaandeel van biologisch geteelde producten nauwelijks, al is er volop aanbod, want die zijn duurder omdat het verbouwen ervan meer kost. Biologische teelt is daarom voor veel boeren niet aantrekkelijk.’ Ironisch genoeg heeft de Europese Commissie eind maart een actieplan afgekondigd om de biologische landbouw te stimuleren. Uiterlijk 2030 moet een kwart van alle landbouwgrond uit biologische teelt bestaan.[10] Nederland zit nu op nog geen 4%.

Johan heeft ook gespeeld met het idee over te stappen naar biologische teelt, maar hij ziet een keerzijde: ‘De biologische landbouw levert relatief minder in kilo’s voeding op, terwijl de wereldbevolking groeit. Inmiddels worden biologische teeltmethodes al volop gebruikt, maar je moet die aanvullen met nieuwe technieken om de opbrengst te vergroten.’

Enthousiast kijkt hij uit naar zijn verdere toekomst als boer. ‘Als ik straks een grotere stempel op het bedrijf kan leggen, wil ik experimenteren en innoveren. Nieuwe combinaties van activiteiten uitproberen, misschien wel insectenkweek naast landbouw of zo. Ik vind het enorm interessant om binnen de nieuwe regelgeving oplossingen te vinden en als boer bij te dragen aan een duurzame samenleving. Veel liever ben ik pionier in nieuwe ontwikkelingen dan eigenaar van een groot bedrijf dat me helemaal opslokt. Wat mij boeit is hoe je de CO2-doelstellingen in het klimaatakkoord van Parijs kan omzetten in de praktijk. Je kan de grond bijvoorbeeld verrijken door na de oogst van tarwe en peulvruchten gras of gele mosterd te zaaien en die plantjes weer door de bovenlaag van de aarde te mengen. Of met andere gewassen stikstof in de grond brengen.’

‘Ik ga ook graag naar de cursussen die ik moet doen om mijn licentie te behouden en lees allerlei nieuwsbrieven over nieuwe vindingen.[11]  Bedrijven zoals de Cosun (voorheen Suiker Unie, red.), maar ook leveranciers van kunstmest en gewasbescherming organiseren veldbijeenkomsten waarin je wordt bijgeschoold en je ervaring als telers deelt. Ze concurreren met elkaar om ons als telers aan zich te binden met kennis, wat innoverend werkt. Het mooie is natuurlijk dat Nederland nog steeds wel de meest vooruitstrevende agrarische sector in de wereld heeft.’ Hij voegt nog iets toe: ‘Boeren van deze professionaliteit zijn er elders op de wereld nauwelijks te vinden. Die wil je toch niet kwijtraken? Daar wordt de wereld niet beter van.’

Een ingewikkelde vraag: hoe zorg je dat de agrarische sector in Nederland, die nu maar 1,4% bijdraagt aan de totale economie, blijft bestaan – al was het maar om ook een eigen voedselbasis in ons land te houden? [12] Keimpe: ‘Met ons huidige voedingspatroon is ongeveer 1800 vierkante meter nodig om een jaar lang één persoon te kunnen voeden. Dat is ongeveer zes mensen per hectare. Met de 1,8 miljoen hectare die de landbouw nu in gebruik heeft kun je dus ongeveer 11 miljoen mensen voeden.’ Dit terwijl de aanspraken op grond voor woningbouw, industrie, natuur, waterbufferzones, dijkversterking, en de eisen aan kwaliteit en duurzaamheid toenemen. Hoeveel basisvoedsel moet je als Nederland echt zelf kunnen produceren of op voorraad hebben voor tijden van tegenspoed waarbij de wereldwijde voedselstromen opdrogen? Of misschien eenvoudigweg om onnodige transporten te voorkomen? Hoeveel voedsel moeten we zelf produceren zodat mensen met eigen ogen kunnen zien hoeveel inspanning het kost om voedsel te verbouwen?  

Johan: ‘Een pijnpunt bij telers is dat je in feite geen prijs kan krijgen die vergoedt wat je aan investeringen moet doen om duurzamer te telen. Die nieuwe spuit, dat nieuwe middel, die precieze kunstmestverstrooier moet je zelf inkopen zonder dat daar een euro tegenover staat.’

Integrale visie op landbouw en voedsel

Keimpe: ‘Doordat de landbouw een marktsector is kijken de spelers erin naar de korte termijn, om te kunnen overleven. Maar investeren in duurzaamheid, zoals bodemverbetering en innovatie, is lange termijn werk. Het kost al snel tien tot vijftien jaar om teeltprincipes te veranderen. De overheid moet daarom met de EU in ieder geval de prijs van basisvoedsel reguleren, marktmeester spelen en dat verbinden met kwaliteitseisen. Nederlandse boeren hebben veel belang bij de EU, maar de achterliggende visie bij de EU is neoliberaal en dat werkt niet goed voor de landbouw. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat de Europese landbouwsubsidies de te lage wereldprijs compenseren. In feite betalen wij belastingen die naar de EU gaan die weer de boeren ondersteunen. Dat is eigenlijk heel omslachtig.’

Zijn conclusie: ‘Landbouw is een marktsector met een sterke onderlinge concurrentie en dat leidt noodgedwongen tot een kortetermijndenken om te kunnen overleven. Er moet daarom een samenhangende, integrale visie komen op landbouw en voedsel, gericht op de lange termijn. De kringlooplandbouw die LNV nu uitdraagt is prachtig, maar het moet meer echte handen en voeten krijgen, zodat boeren weten waar ze aan toe zijn en hun bedrijven ook op de lange termijn kunnen bouwen. En ik vind dat de PvdA daar nu weinig aan doet. Het lijkt erop dat de partij meer begaan is met de natuur. De PvdA is toch gericht op de bestaanszekerheid van werkende mensen, dus ook van boeren, en op het verminderen van sociale ongelijkheid, dus ook wat betreft voeding. Ik zie dus juist een grote rol voor de PvdA om beleidsveranderingen aan te slingeren op een integrale behandeling van landbouw en voedsel.’

Noten

  1. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016, 22 september). Ruim 270 duizend familiebedrijven.
  2. De gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten in de EU. (zd). Zie ook: “De agrarische ondernemerschapsagenda” van de Minister van LNV, TK-stuk, 2020-21, 32 670, nr.199 over versterking van het verdienvermogen van de agrarisch ondernemer. Ook relevant van Rutger Claassen: over de spanning tussen het klassieke marktdenken, inclusief mededingingsrecht, en samenwerken voor maatschappelijke doelen, zoals duurzaamheid: Claassen, R. (zd) Concurreren of samenwerken. Over bedrijfsethiek en de grenzen van het mededingingsrecht. Filosofie en praktijk.
  3. Zie ook mijn eerste blog onder het kopje Van Sicco Mansholt naar nu.
  4. Sitopia is een woord dat Steele zelf heeft verzonnen op basis van de Griekse woorden voor voedsel (sitos) en plaats (topos).
  5. Steele, C. (2020) Sitopia: How Food Can Save the World. Random House UK. P. 139.
  6. Ibid. p. 142.
  7. Zie ook: WRR. (2016). Samenleving en financiële sector in evenwicht.
  8. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2019, 26 april). Huisvesting en voeding groter deel consumptie.
  9. United Nations Human Rights. (z.d.). Democracy and diversity can mend broken food systems - final diagnosis from UN right to food expert. OHCHR.
  10. europa.eu. (2021, 25 maart). “We moeten dringend de balans herstellen in onze verhouding tot de natuur.” Nederland - European Commission.
  11. Zie: branchorganisatie Akkerbouw. (z.d.). Voor de akkerbouw van morgen.
  12. Afrian, K., Van der Wal, R. & Hoeksma L. (2020, 7 mei). De landbouw in de Nederlandse economie. Centraal Bureau voor de Statistiek; zie ook: Erisman, J.W. & Poppe, K. (2020, december) De economie van de landbouw. S&D (6).

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers