Aftrap
Arie de Jong opent de conferentie en heet de aanwezigen welkom.

Arie schetst dat de titel van de conferentie, “De schitterende toekomst van de sociaal-democratie” gezien mag worden als een mengeling van ironie, ernst en wens. Uit de conferentie zal blijken welk aandeel elk van deze drie ingrediënten daadwerkelijk heeft.

In de aankondiging werd Sarah de Lange genoemd als coreferent, maar door ziekte is zij verhinderd. De avond ervoor is Marleen Damen bereid gevonden om op te treden als tweede coreferent.

Arie vertelt eerst iets over de werkgroep Partijpolitieke Processen (PPP) die de conferentie heeft voorbereid. De naam van de werkgroep is weinig helder, en komt voort uit de verhaspeling door de secretaresse van de WBS in de beginjaren. Bart Tromp en Arie vonden het wel een aardige onduidelijke naam en hebben het zo gelaten1 .

De werkgroep is 40 jaar terug opgericht op 22 december 1977 thuis bij Wouter Gortzak, de toenmalige directeur van de WBS, aan de Van Okeghemstraat 8 te Amsterdam. Op initiatief van Bart Tromp kwamen toen acht leden van de PvdA bijeen die teleurgesteld en verbijsterd waren hoe de PvdA het beste verkiezingsresultaat sinds de invoering van het Algemeen Kiesrecht en naar later bleek tot op de dag van vandaag, niet had weten om te zetten in een voortzetting van een coalitie met de PvdA. Besloten werd als groep van kritische sociaal-democraten bijeen te blijven komen om vraagstukken van actuele of algemene politiek te bespreken. Bart Tromp werd voorzitter, Arie secretaris. Toen Bart overleed is Ruud Koole bereid gevonden diens rol over te nemen.

De werkgroep is sindsdien al meer dan 250 keer bijeen geweest en in de loop van de jaren zijn meer dan 100 mensen er voor korte of langere tijd lid van geweest.

Over de werkgroep hoor je niet veel, want voor de discussie gelden de “Chatham House rules”: om te bewerkstelligen dat iedereen zich open kan uitspreken en het achterste van de tong kan laten zien, mag niet naar buiten toe worden verteld wat iemand heeft gezegd. Als een lid van de groep dat wel wil doen, moet hij of zij de betrokkene vragen de uitspraak opnieuw te doen, buiten de bijeenkomst. Drie keer is dat niet gelukt. Twee maal betekende dat voor een journalist het einde van het lidmaatschap van de werkgroep. De derde keer heeft de werkgroep onbedoeld wellicht de geschiedenis van de Nederlandse politiek beïnvloedt. Eind 2001 was Jan Nagel te gast in de werkgroep, die had Leefbaar Nederland opgericht en Pim Fortuyn bereid gevonden als lijsttrekker op te treden. In de werkgroep werd Jan Nagel stevig aangesproken over de grote verschillen in opvatting tussen zijn jonge partij en het boegbeeld Pim Fortuyn. Op een zaterdagochtend begin 2002 stond in de Volkskrant een interview met Pim Fortuyn door Hans Wansink, lid van de werkgroep PPP, en een collega. In dat interview deed Pim Fortuyn pittige uitspraken die ertoe leidden dat hij die avond nog door het bestuur van Leefbaar Nederland van de lijst werd gehaald. Pim Fortuyn verliet de bestuursvergadering, liet aan de verzamelde journalisten weten dat hij opging voor minister-president en richtte bliksemsnel een eigen partij op, Lijst Pim Fortuyn. Op zondagochtend was Jan Nagel in Buitenhof en hield het verslag omhoog van de bijeenkomst met de werkgroep PPP waarin hij te gast was geweest. In de ogen van Jan Nagel was die werkgroep een samenzwering in PvdA-verband om Leefbaar Nederland kapot te maken.

 

Ruud Koole: De schitterende toekomst van de sociaal-democratie

Veertig jaar geleden, na de mislukte formatie van het tweede kabinet Den Uyl, werd de werkgroep opgericht door Bart Tromp en Arie de Jong. Helaas is Bart in 2007 veel te vroeg overleden. Arie is er gelukkig nog steeds en als de onvolprezen secretaris van de werkgroep is dit veertigjarig bestaan van de werkgroep voor een groot deel zijn verdienste!

Maar een andere reden voor het langdurig voortbestaan van de werkgroep ligt misschien wel in haar ontstaansgeschiedenis. De kater van het tweede kabinet Den Uyl dat er in 1977 niet kwam, was de voornaamste aanleiding. Je zou het ook anders kunnen zeggen: de werkgroep ontstond na een crisis in de partij. Nu, als crises in de PvdA de voedingsbron zijn van de werkgroep Partijpolitieke Processen, verbaast het niet dat die werkgroep al zo lang bestaat! En 2018 was nog niet begonnen, of de PvdA had haar eerste crisis van het jaar al weer te pakken! Als het daar aan ligt bestaat de werkgroep over 40 jaar vast nog steeds.

Toch is dit perspectief niet de reden waarom mijn verhaal als titel mee heeft meegekregen: 'De schitterende toekomst van de sociaal-democratie'. Die ligt in een combinatie van vrees en hoop.

 

I. Vrees

Eerst de vrees. Eind vorig jaar kreeg ik - als bij toeval - een aantal boeken onder ogen, waar je nu niet gelijk vrolijk van wordt. Ik loop er een paar langs. De eerste was de nieuwe Nederlandse vertaling van Oswald Spenglers 'Ondergang van het Avondland', die ik cadeau kreeg. Dit jaar honderd jaar geleden verscheen het eerste deel van dit boek, en nu zijn beide delen opnieuw verschenen, prachtig uitgegeven. Je kunt veel over dit caleidoscopische, de hele wereld beschrijvende cultboek over verschillende beschavingen zeggen en dat is ook gedaan, maar een optimistisch boek is het niet. De westerse cultuur zou volgens Spengler aan rationalisme, geldzucht en massaconsumptie ten onder gaan.

Nu kun je natuurlijk zeggen: het is honderd jaar later en we bestaan nog steeds. Maar optimisme kreeg weinig kans toen ik daarna het erudiete boek las van de Duitse historicus (met een Nederlandse moeder) Philipp Blom dat vorig najaar uitkwam, met als titel: 'Wat op het spel staat'.

Als gevolg van de klimaatverandering en de digitalisering van arbeid is de toekomst geen belofte meer, maar een bedreiging, zo schrijft Blom. Hoe vaak hoor je niet zeggen dat het tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend is dat onze kinderen het beter krijgen dan wijzelf? Door die bedreiging, willen rijke landen houden wat zij hebben. Zij 'weigeren de toekomst', want die zit vol met bedreigingen. Maar die houding botst met genoemde ontwikkelingen van klimaatverandering en robotisering van de arbeid. En dat zal enorme gevolgen hebben. Volgens Blom staat niets minder dan onze democratische en rechtsstatelijke samenleving op het spel, misschien wel onze beschaving.

Nu is Philipp Blom Oswald Spengler niet, maar hier komen zij toch dicht bij elkaar, al ligt er honderd jaar tussen. Beiden hebben bovendien gemeen dat zij forse kanttekeningen zetten bij het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Het Verlichtingsdenken, gebaseerd op de rede, heeft velen geëmancipeerd, maar deze liberale droom is in de loop van de tijd 'gecompromitteerd', zoals Blom zegt. Hoe verlicht de vrijzinnige elite hier in Europa ook dacht te zijn, de gelijkwaardigheid van mensen gold lange tijd niet voor de koloniën, om maar eens iets te noemen. Verlichte ideeën hier, suprematie en onderdrukking daar. En de gelijkwaardigheid van vrouwen was lange tijd een onderschoven kindje, ook bij degenen die zeiden de waarden van de rechtsstaat te omarmen. Er waren mensen als Multatuli, Aletta Jacobs, Anton de Kom en Joke Smit voor nodig om dat aan te kaarten.

Kritiek op de Verlichting is natuurlijk niet nieuw. Het begon met de Romantiek en heeft later ook andere vormen aangenomen. Blom noemt er vele. Natuurlijk, het Verlichtingsdenken heeft ook de democratische rechtsstaat opgeleverd en dat is een grote verworvenheid, maar het lag tegelijk aan de basis van een ‘verabsoluteerd’ marktdenken dat rijkdom concentreert in de handen van zeer weinigen en de natuur uitput. Ik citeer Blom: 'Zo wordt de rationaliteit van de verlichting de rationaliteit van de markt, (…) de mensenrechten worden consumentenrechten (…) Zo is ook het succes van een samenleving weer te geven in het bruto binnenlands product. Het goede leven ligt in de groei van de economie'. Aldus Blom. Maar wat als er grenzen aan de groei zijn? Stort dan ook niet dat goede leven in? In zijn nieuwe boek The Retreat of Western Liberalism, stelt ook de columnist van The Financial Times, Edward Luce, die vraag.

Voor de sociaal-democratie, net als het liberalisme een kind van de Verlichting, zijn dergelijke sombere analyses natuurlijk niet hoopgevend. En als je dan de volgende morgen De Volkskrant in de bus krijgt, die opent met de kop 'Ongelijkheid mondiaal richting recordniveau', moet je oppassen niet in somberte te vervallen.

Gelukkig was daar dan een nieuw boek over de PvdA! Van de journalist Wilco Boom. Vlak voor Kerst gepubliceerd. Negentien interviews met sociaal-democraten. Boeiend genoeg, maar het boek heet niets voor niets 'De neergang van de PvdA', ook al luidt de ondertitel: 'prominente sociaal-democraten over de crisis en de weg omhoog'. De weg omhoog!

Ik denk niet dat Jesse Frederik, die onlangs de Den Uyl-lezing hield, zich zou laten overtuigen. Terecht kaartte Frederik de kwestie aan van mensen met een financieel probleem die door enorme boeteverhogingen en deurwaarders- en incassokosten door overheidsinstanties steeds verder de schuldenproblematiek worden ingeduwd. Op televisie was zoiets vorig najaar al aangekaart in de serie 'Schuldig' van omroep Human. Wie kreeg er geen sympathie voor Dennis, de langharige eigenaar van een dierenwinkeltje in Amsterdam-Noord?

Jesse Frederik in zijn mooie Den Uyl-lezing sprak over Sander, Anna en Germaine die wegzakten in de 'schuldenindustrie' die in Nederland is ontstaan. Dat dit kon gebeuren in het moderne Nederland noemt Jesse Frederik 'het failliet van de sociaal-democratie' en daarom heeft hij nooit PvdA gestemd.

Zijn anekdotisch verhaal past in een trend, niet alleen in Nederland. Het wemelt van publicaties, waarin de electorale achteruitgang van de sociaal-democratie wordt verbonden met het gevoel bij grote delen van de klassieke achterban, dat zij in de steek gelaten zijn door de sociaal-democratie. Ook recente academische studies getuigen daarvan. Why the Left Loses is de titel van zo'n recente studie. Maar de teneur is anders dan zo rond 1980. Toen sprak de Duits-Britse liberale socioloog Ralf Dahrendorf nog over het einde van de sociaal-democratie, niet omdat zij failliet was, maar omdat ze door haar eigen succes overbodig was geworden. De verzorgingsstaat was het klinkende resultaat.

De huidige studies wijzen op iets anders. Demografische en maatschappelijk ontwikkelingen hebben de sociaal-democratie in een lastige positie gebracht: zij kan onmogelijk nog tegelijk de belangen van de arbeidersklasse en die van de middenklasse behartigen. De sociaal-democratie houdt die spagaat niet langer vol. En daar fietst de opkomende etnische scheidslijn nog eens dwars doorheen. Tegelijk is zij in de periode van de Derde Weg teveel meegegaan met liberale zelfontplooiing-idealen van de hogere middenklasse, waardoor 'Tante Truus drie hoog achter' zich niet meer herkende in de sociaal-democratie. De 'moderniseringsverliezers' voelden zich in de steek gelaten. Pim Fortuyn sprak niet voor niets over de 'verweesde samenleving’.

Het lijkt wel of de sociaal-democratie nu haar '1672-moment' beleeft. Volgens vele commentaren is zij als beweging reddeloos, is haar leiding radeloos, die haar achterban vaak weer redeloos vindt.

En toch, toch gloort er hoop!

Maar voor dat ik daar op kom, eerst een kleine excursie terug in de tijd.

 

II. Historische lessen

We schrijven de tweede helft van de negentiende eeuw. De Industriële Revolutie vond plaats. Zij was het gevolg van technologische vooruitgang, maar bracht ook diepe sociale ellende. De liberaal Thorbecke nam dat probleem waar, maar zag geen oplossing. Hij omarmde de vooruitgang, vernieuwde met zijn grondwet van 1848 het Nederlandse politieke stelsel op een beslissende manier, maar stond met lege handen tegenover de dissonant van wat de 'Sociale kwestie' is gaan heten. 'Wie vindt den toon waarin deze dissonant zich oplost?' vroeg hij zich enigszins vertwijfeld af.

Diepe sociale ellende leidde tot massale lethargie en drankgebruik. Het leek onafwendbaar. Natuurlijk: er werden pogingen ondernomen om het drankmisbruik tegen te gaan en om via de charitas het leed van de ergste armoede te verzachten. Maar de structurele technologische en economische ontwikkelingen werden als onvermijdelijk gezien, net als hun consequenties. Religieuze organisaties zagen er Gods hand in; fabrikanten zeiden dat zij door internationale concurrentie niet anders konden dan arbeiders lage lonen te betalen. Hogere lonen zouden tot faillissement leiden en dan zouden de arbeiders helemaal geen werk hebben. En dat wilde toch niemand?

Ook het vroege socialisme, hoe antikapitalistisch ook, leek zich lange tijd neer te leggen bij het onvermijdelijke. Het beriep zich daarbij op Karl Marx, die in hetzelfde jaar dat Thorbecke zijn grondwet opstelde, in Europa een spook zag ronddolen: het spook van het communisme. Het lot van de arbeiders zou beter worden, maar pas nadat het kapitalisme door voortdurende kapitaal-accumulatie zijn eindstadium had bereikt, de rijkdom in handen van een kleine groep superrijken zou zijn gekomen, de middengroepen onvermijdelijk zouden zijn geproletariseerd, en de steeds grotere massa van proletariërs niets meer te verliezen zou hebben dan haar ketenen. Dan zou de revolutie uitbreken, zouden alle productiemiddelen in handen van de gemeenschap worden gebracht en zou een klasseloze socialistische heilstaat ontstaan. Dit revolutionair marxisme mocht dan wel een schitterende toekomst voor de arbeidersklasse schetsen, maar dan wel op de heel lange termijn na eerst een periode van nog grotere ellende.

Tegen dit determinisme in het denken kwam aan het einde van de negentiende eeuw verzet. Mensen, die tegen de algemene opinie in, zich niet neerlegden bij onvermijdelijk geachte ontwikkelingen. Die de strijd aangingen en tegenmacht probeerden te organiseren. Bijvoorbeeld door eigen inkoopcoöperaties en later ook woningcorporaties op te richten. Door vakorganisaties in het leven te roepen. Door 'onderlinge' verzekeringen in te richten. En door te proberen via wetgeving de ellende te bestrijden. Sociaal-liberalen, sociaal bewogen christenen en hervormingsgezinde socialisten.

De laatsten, de hervormingsgezinde socialisten, vochten rond 1900 in eigen gelederen een strijd uit met revolutionaire marxisten. Zij herkenden het gevaar van kapitaalaccumulatie als strijdig met de belangen van de werkende klasse, maar achtten die niet onvermijdelijk. Van deze reformisten was de Duitse sociaal-democraat Eduard Bernstein de grote voorman. Bernstein - terecht één van Bart Tromps helden - achtte het kapitalisme niet onverenigbaar met sociale hervormingen. Hij verwierp de socialistische heilsleer van de revolutionair marxisten, verving het concept van 'revolutie' door dat van 'evolutie', achtte de proletarisering van de middengroepen niet onvermijdelijk, pleitte voor een voortdurende democratisering van staat en samenleving en daarmee voor het gebruik maken van de staat in plaats van haar af te wijzen. Hij verving, zou je kunnen zeggen, 'socialisme' door 'sociaal-democratie'.

Als één van de eerste sociaal-democraten beschouwde Bernstein de democratische rechtsstaat als doel en middel tegelijk. Om een sociaalrechtvaardige samenleving te krijgen waren democratie en voor ieder gelijke rechten noodzakelijk. Maar Bernstein ging verder dan de liberalen, die vonden dat de democratie beperkt moest blijven tot een liefst zo klein mogelijke overheid. Bernstein wilde het bereik van de liberale democratie juist uitbreiden, om haar toekomst veilig te stellen. Want een democratische rechtsstaat kan niet stabiel zijn wanneer de maatschappelijk ongelijkheid te groot is en sociale rechtvaardigheid te zeer ontbreekt. Tegen uitwassen van het kapitalisme moest dan ook actief worden gestreden, op basis van normatieve ideeën van sociale rechtvaardigheid en in de vorm van concrete maatregelen. Daar was politieke en maatschappelijke machtsvorming voor nodig. Het sluiten van compromissen hoorde daarbij, maar niet tegen elk prijs en moest altijd verdedigbaar zijn als in stap in sociale richting. Tegenhangen tegen het liberalisme van de bourgeois was een voortdurende noodzaak, maar dat betekende niet dat per se alle productiemiddelen aan een centrale staat moesten worden onderworpen. Dat zou niet alleen de eigen verantwoordelijkheid ondermijnen, het was ook niet nodig, mits de markt maar getemd zou worden door ingrijpen van de staat. Niet de afschaffing van het kapitalisme, maar de 'breideling', het inperken, het intomen van het kapitalisme, was het doel.

Bernsteins ideeën werden destijds fel bestreden in zijn eigen SPD en in de Internationale organisatie van sociaal-democratische partijen. In beide verloor hij het pleit. Zijn tegenstrevers, de revolutionair marxisten onder leiding van Karl Kautsky, moesten niets hebben van zijn revisie van Marx' ideeën. Zij hielden vast aan het deterministisch marxistisch dogma, dat een socialistische heilstaat beloofde. Dat heeft de SPD sterk verzwakt. Toen in 1929 de beurskrach plaatsvond, stond zij met lege handen om de economische crisis te bestrijden. Volgens verschillende auteurs maakte die verzwakte positie van de SPD het mogelijk dat het nazisme zoveel aanhang kon verwerven. Als die redenering klopt, toont dat aan hoezeer een sterke, reformistische sociaal-democratie nodig is voor het voortbestaan van de democratische rechtsstaat.

In Nederland liep het anders. Daar verlieten de revolutionaire marxisten al in 1909 de SDAP. Het reformisme in de sociaal-democratie werd de hoofdstroom. Dat ging overigens niet zonder de nodige discussie, maar stelde de SDAP wel in staat in de jaren dertig de nationale staat te accepteren als het kader voor concrete politieke actie. De bestrijding van de economische crisis werd aangevat met een Plan voor de Arbeid, opgesteld door onder anderen de latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen en Hein Vos. De kern ervan was: zorgen voor bestaanszekerheid en een behoorlijk levenspeil. Zij bouwden voort op de Ideeën van de Britse econoom Keynes.

Na de Tweede Wereldoorlog zou dat gedachtegoed een belangrijke rol spelen bij de opbouw van de verzorgingsstaat, ook in Nederland. Net als in andere westerse landen werd de noodzaak gevoeld van een compromis tussen kapitaal en arbeid. Bernstein kreeg alsnog gelijk: een stabiele democratie kan niet zonder een stevige sociale basis. De PvdA zette dat nog eens duidelijk uiteen in het dikke rapport uit 1951 De Weg naar Vrijheid, dat voortbouwde op het Plan van de Arbeid. Bestaanszekerheid stond hierin centraal, maar uitdrukkelijk als middel om te komen tot een 'gemeenschap van vrije mensen'.

De titel gaf al aan dat het de tegenhanger wilde zijn van het in 1944 gepubliceerde boek van Hayek, The Road to Serfdom. Hayek was de opponent van Keynes en pleitte voor zo min mogelijk ingrijpen van de staat in het economisch leven en zou hij de godfather van het neoliberalisme worden. De Weg naar Vrijheid stelde nu juist dat een geordende samenleving met collectieve voorzieningen nodig was om 'menselijke ontplooiing' binnen een 'waarlijke gemeenschap' mogelijk te maken.

De verzorgingsstaat werd op- en uitgebouwd. De PvdA deed dit samen en soms in concurrentie met anderen, vooral de KVP. De electorale strijd om de katholieke arbeiders zorgde voor een 'opwaartse rivaliteit’ die uitmondde in de ruimhartige verzorgingsstaat van de jaren zeventig.

Dat was waarom Ralf Dahrendorf toen sprak van het einde van de sociaal-democratie, omdat zij overbodig zou zijn geworden.

Een paar lessen kunnen we trekken uit deze historische excursie, waarin ik Bernstein centraal heb gezet. Lessen voor de sociaal-democratie:

Les 1. Geen determinisme: ga niet uit van onvermijdelijkheden zoals zogenaamde 'historische wetten', maar heb een open oog voor nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.

Les 2. Blijf wel steeds tegenhangen: ongewenste uitkomsten van ontwikkelingen in het kapitalistische systeem moeten worden tegengegaan, zoals de ondermijning van de collectieve sociale basis die noodzakelijk is voor een stabiele democratische rechtsstaat. Dit ideologisch debat moet gevoerd blijven worden.

Les 3. Maak concrete plannen: formuleer op basis van het normatieve uitgangspunt van sociale rechtvaardigheid binnen een democratische rechtsstaat concrete plannen die bestaanszekerheid bevorderen.

Met deze lessen in het achterhoofd wil in het laatste deel van mijn verhaal de toekomst van de sociaal-democratie schetsen.

 

III. Hoop

Sinds de jaren zeventig heeft de wereld niet stilgestaan. Oliecrises, economische conjunctuur met pieken en dalen. Bezuinigingen op de voorzieningen van de verzorgingsstaat. Migratie. Electorale instabiliteit. De val de Muur. De uitbreiding van de Europese Unie. De digitale revolutie. De opwarming van de aarde.

Teveel om op te noemen. Wat duidelijk is, dat links sinds de jaren zeventig het initiatief heeft verloren in het publieke debat. Dat leidt tot een aantal vaststellingen met betrekking tot de sociaal-democratie. Daarin probeer ik die historische lessen te verwerken.

 

Les 1. Geen determinisme

De wereld verandert en dat is soms maar goed ook. Maar dat is iets anders dan die werkelijkheid tot norm verheffen. Dat gebeurde vanaf de jaren zestig op verschillende manieren.

Met het bereiken van de verzorgingsstaat kwam in de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw zeer sterk de nadruk te liggen op de individuele ontplooiing, waarbij de aandacht voor de daarvoor noodzakelijke collectieve sociale basis helaas op de achtergrond raakte. Hedonisme ging de boventoon voeren. Individualisering werd als een onontkoombare trend beschouwd die verder moest worden gestimuleerd en als uitgangspunt voor beleid moest dienen.

Begrijp me goed: individuele ontplooiing is en blijft voor de sociaal-democratie een na te streven doel en heeft ook veel goeds gebracht, maar het gaat wel om 'verantwoordelijkheid voor de ontplooiing van eigen wezen' gekoppeld aan 'verantwoordelijkheid tegenover medemens en gemeenschap', zoals De weg naar vrijheid het omschreef. Dan ook kan die gemeenschap tot bloei komen, zodat ontplooiing voor zoveel mogelijk mensen kan worden bereikt.

Dat is heel iets anders dan het doorgeslagen individualisme van het neoliberalisme, waarbij het individu heilig wordt verklaard en de samenleving er niet toe doet. Alles voor je zelf! Tony Judt noemde het 'limitless personal advancement’. Waarden als prudentie en gematigdheid werden aan de kant gezet. Greed is good! Enrichissez-vous!

Dat doorgeslagen individualisme is echter geen onvermijdelijk proces, maar is bewust politiek aangemoedigd. De uitspraak van Margaret Thatcher, 'There is no such thing as society' is er het symbool van geworden. Door die heiligverklaring konden neo-liberalen hun doel van een zo klein mogelijke overheid proberen te bereiken door zoveel mogelijk tot de verantwoordelijkheid van de individuele burger te verklaren. De markt waarop die individuen zich 'rationeel' begeven, zorgt wel voor het noodzakelijke evenwicht, zo was de redenering.

Die redenering van neo-liberalen was vanaf Hayek in 1944 decennialang voorbereid, maar brak door in de jaren tachtig toen de herinnering aan de ellende van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog was vervaagd, de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat door de economische crisis onder druk kwam te staan en de met die verzorgingsstaat gepaard gaande regelgeving door velen - overigens vaak terecht - als verstikkend werd ervaren. Dat was het moment om het naoorlogse compromis van kapitaal en arbeid, waar de conservatieve liberalen zich zo aan hadden gestoord, definitief op de mestvaalt van de geschiedenis te gooien. De neo-liberalen grepen de macht, soms letterlijk met Margaret Thatcher en Ronald Reagan, maar in elk geval in het publieke debat. De uitspraak van de Amerikaanse president Reagan in 1981, 'Government is not the solution to our problem; government is the problem' zette de toon.

De sociaal-democratie, net als de Democratische partij in de Verenigde Staten, raakte in het defensief. Uit angst de boot te missen en waarschijnlijk ook door gebrek aan historisch besef ging men de ideeënstrijd niet vol aan, maar probeerde men mee te buigen. In Nederland was de econoom en voormalig fractievoorzitter in de Tweede Kamer van de PvdA Thijs Wöltgens, één van de weinige sociaal-democratische politici die die strijd wel opzochten. Maar hij stond geïsoleerd; de Derde Weg overheerste. In de praktijk probeerde die Derde Weg wel de harde kanten van het neoliberalisme er wat af te vijlen en op het Europese continent zorgden gevestigde instituties van de verzorgingsstaat er voor dat het doorgeslagen individualisme niet voluit tot gelding kwam. Maar in het politieke en publieke debat overheerste de gedachte van de onontkoombare individualisering van neoliberale snit.

Dat had grote gevolgen. Er ontstond een atmosfeer dat succes in het leven een individuele keuze is. Heb je het niet gemaakt, dan is dat je eigen schuld. Bezuinigingen in het sociale domein konden zo gemakkelijk worden verkocht door individuele burgers op hun 'eigen verantwoordelijkheid' aan te spreken. Een nog grotere beroep op mantelzorg past daarbij. En als iemand in financiële problemen komt, is dat zijn eigen schuld. Ook hier weer: geen misverstand. Ook voor de sociaal-democratie hebben mensen een eigen verantwoordelijkheid en zijn er geen rechten zonder plichten. Maar daar houdt het niet bij op en hoeft het ook niet bij op te houden. De gemeenschap heeft eveneens een verantwoordelijkheid. En die kan wel degelijk ook nu worden georganiseerd, ook voor mensen als Dennis van het dierenwinkeltje in Amsterdam-Noord. Het door neo-liberalen gepropageerde hyper-individualisme is niet onvermijdelijk. En dat geeft hoop.

Datzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de door hen omarmde globalisering. Met veel poeha werd beweerd dat 'There is no alternative' (TINA). Opnieuw een uitspraak van Margaret Thatcher, nu over het internationale kapitalisme. Bij ons sprak Bolkestein in dezelfde lijn: globalisering is het onvermijdelijk gevolg van economische krachten en je kunt je dus maar beter aanpassen. 'In die zin ben ik een marxist', zei Bolkestein, en dat is veelzeggend. Globalisering is op zichzelf niet per se een verkeerde ontwikkeling, maar in de neoliberale bijbel komt het woord 'bijsturing' niet voor; alleen 'aanpassen'. Bernstein zou zich in zijn graf omdraaien. Maar de ontwikkeling van het flitskapitalisme is niet zomaar ontstaan. Het was dezelfde Thatcher die de kapitaalmarkten dereguleerde. En het zijn politieke besluiten om regelingen – rulings - te treffen met bedrijven, zodat deze weinig belasting hoeven te betalen over winsten. Politieke besluiten kunnen ook weer worden teruggedraaid en daar ligt een rol voor de sociaal-democratie, zeker in Nederland bij dit onderwerp.

Sinds het neoliberalisme wereldwijd doorbrak is de ongelijkheid in de wereld enorm toegenomen. Daarover ging die krantenkop van de Volkskrant van 15 december. Het bericht was gebaseerd op het nieuwste rapport van een internationale groep economen, van wie Thomas Piketty de bekendste is. De groei van de ongelijkheid heeft vooral te maken met het feit dat overheden relatief minder te besteden hebben. Door lagere belastinginkomsten verschuift het vermogen steeds meer van overheden naar private partijen. Het ultieme doel van de neo-liberalen komt dichterbij: een zo klein mogelijke overheid.

Interessant in het rapport is de constatering dat in 1980 de ongelijkheid in de Verenigde Staten en die op het continent van Europa ongeveer even groot waren. Op beide continenten is die ongelijkheid sindsdien toegenomen, maar in de Verenigde Staten vele malen meer dan in Europa. Piketty verklaart dit door het bestaan van het Europese model van verzorgingsstaten, die dempend werken op de ongelijkheid. Het laat zien dat bijsturen mogelijk is, als je het maar wilt. En dat biedt hoop. Piketty pleit dan ook voor politieke acties om de trend richting ongelijkheid tegen te gaan. De accumulatie van rijkdom moet worden bestreden. Piketty noemt Europese afspraken over hogere winstbelasting als een voorbeeld om dit te bevorderen. De noodzaak van een krachtige sociaal-democratie kan niet beter worden aangetoond. Ook dat geeft hoop.

 

Les 2. Tegenhangen

Maar dan moet de sociaal-democratie wel meer gaan tegenhangen en het ideologisch debat niet schuwen. Zij moet de ideeënstrijd met het kale marktdenken en het hyper-individualisme van het neoliberalisme voluit aangaan. De framing van zijn discours doorprikken. Uitleggen, bijvoorbeeld, dat de val van het ijzeren gordijn niet de triomf van het neoliberalisme bewijst, maar juist voortkwam uit het verlangen naar het model van de West-Europese sociale rechtsstaat. Laten zien dat het deterministisch denken van neo-liberalen ongegrond is. Dat kapitaalaccumulatie kan worden bestreden en aandeelhouderskapitalisme niet de enige vorm of norm is bij economische bedrijvigheid. Dat sociaal bijsturen wel degelijk een optie is. Dat neo-liberalen politiek niet alleen leidt tot toename van ongelijkheid, maar daarmee ook de sociale onderbouw van de democratische rechtsstaat ondermijnt. Dat het neoliberalisme, ondanks de naam, juist een echte 'gemeenschap van vrije mensen' uit het zicht brengt. Dat juist sociale democratie een noodzakelijke voorwaarde is voor politieke democratie. Dat een ander soort samenleving mogelijk is, waarin utilitair rendementsdenken niet de boventoon voert, maar waar binnen de kaders van de democratische rechtsstaat de waarden van menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid centraal staan. Dat is zowel van inhoudelijk als symbolisch belang.

 

Les 3. concrete plannen

Hoe die sociale democratie te bereiken? Niet door naar vroeger terug te verlangen. Niet door alles collectief te willen regelen. Niet door elk compromis af te wijzen. Niet door je af te sluiten van de buitenwereld. Wel door zoveel mogelijk bestaanszekerheid weer voorop te stellen. Het beginselprogramma van de PvdA ging er op in; Jesse Frederik sprak erover; het Van Waarde-project van de WBS noemde het. Zij moet nu ook in het beleid herkenbaar zijn. Dat verwachten mensen van de sociaal-democratie. Daarom was Willem Drees destijds zo populair, ook buiten de kring van de PvdA.

Bestaanszekerheid, door concrete plannen te maken, vooral op gebieden van werkgelegenheid, sociale zekerheid, zorg en volkshuisvesting. Geen kleine, maar een actieve overheid op juist deze terreinen.

Daarbij kan de sociaal-democratie de ogen niet sluiten voor forse uitdagingen. Dat was in de negentiende eeuw zo; dat is nog steeds zo.

Philip Blom legt in zijn boek 'Wat op het spel staat' terecht de nadruk op het belang van de klimaatcrisis en de digitalisering van de arbeid. Ik zou daar nog ten minste twee uitdagingen aan toe willen voegen: migratie en de kloof tussen laag- en hoogopgeleiden. Ik loop die vier dadelijk één voor één langs. Die nieuwe uitdagingen stellen de sociaal-democratie voor lastige keuzes. Juist de sociaal-democratie die wil bijsturen, moet weten in welke richting zij wil bijsturen, ook al zijn de marges smal. En die richting moet altijd zijn het bevorderen van bestaanszekerheid.

- Wat betreft de klimaatcrisis: zonder politiek ingrijpen, zullen de gevolgen van zowel de opwarming van de aarde als van de maatregelen om die te bestrijden buitenproportioneel neerdalen bij armere landen en armere mensen. Actief klimaatbeleid is daarmee ook een sociaal-democratische opdracht. Dat zal veel overtuigingskracht vergen. Het stimuleren om minder vlees te eten of het duurder maken van vliegreizen zal niet iedereen gelijk bekoren. Dan helpt het wanneer mensen er van kunnen worden overtuigd dat een duurzame economie ook, of misschien wel: juist, een prettige manier van leven mogelijk maakt. Tegelijk kan innovatief milieubeleid een bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. Groeien binnen de grenzen van wat onze planeet aankan, zoals Kate Raworth het in haar boek over de Donut-economie zegt. Op dit terrein, net zoals op sommige andere terreinen, is Europese en internationale samenwerking noodzakelijk. Samenwerking die niet, zoals vaak is gebeurd, door obsessieve deregulering de neo-liberalen agenda bedient, maar samenwerking die juist constructief is: gericht op veiligheid, het behoud van de nationale verzorgingsstaten en op een schoon milieu. Hoewel nog niet voldoende, laten de Parijse akkoorden zien dat bijsturen wel degelijk mogelijk is.

- Blom noemt verder de digitalisering en robotisering van de arbeid: hierdoor kunnen veel banen verdwijnen. Lodewijk Asscher vroeg hier eerder aandacht voor. Nu al trekt de werkgelegenheid veel minder aan bij economische groei dan vroeger. Nadenken over vormen van een basisinkomen om het verlies aan inkomen uit werk te compenseren is zeker nodig. Maar als zelfs enkele neo-liberalen daarvoor pleiten (voor het kopen van de producten uit die gerobotiseerde fabrieken moet immers wel koopkracht bestaan) is het zaak dit idee goed te doordenken. Voor veel mensen is een baan niet alleen een bron van inkomen, maar ook een bron van zelfrespect. De kandidaat voor de Franse Parti Socialiste bij de laatste presidentsverkiezingen in Frankrijk, Benoît Hamon, had zijn hele campagne ingezet op de invoering van een basisinkomen. In plaats van waardering, oogstte hij vooral hoon: mensen verweten hem dat hij hen daarmee juist definitief helemaal aan hun lot over liet. Voorwaarde voor een basisinkomen zou juist daarom moeten zijn dat het mensen in staat stelt een zinvol bestaan te leiden. Combinaties van een basisinkomen met een basisbaan, misschien vooralsnog alleen voor bepaalde groepen zouden kunnen worden overwogen. Lastige materie, maar nadenken is geboden. Daarbij zou aangesloten kunnen worden bij de Labour Party in Groot-Brittannië, die inmiddels een werkgroep aan het werk heeft gezet.

- Ten derde de migratie: de integratie van nieuwe Nederlanders in de samenleving hoort voor sociaal-democraten vanzelfsprekend te zijn. Rechten en plichten horen daarbij, net als voor elke andere Nederlander. Maar er zijn grenzen aan de migratie. Nederland heeft geen onbeperkt absorptievermogen, zo staat het al in het beginselprogramma van de PvdA. Juist het behoud van de verzorgingsstaat stelt grenzen aan de immigratie. Andersom is ook waar: dat de Verenigde Staten als immigratieland lange tijd een relatief hoog aantal immigranten opnam, was ook mogelijk door het lage niveau van de welfare state daar.

Het is een ongemakkelijke waarheid voor sociaal-democraten: verzorgingsstaten zijn gebaseerd op insluiting en uitsluiting. Dat kan niet anders. En dus kan niet elke migrant die hier heen wil komen, zich hier ook vestigen. Dat betekent onder meer de bewaking van de buitengrenzen van Europa, maar ook intensieve programma's om de economieën en rechtsstaten van de oorspronglanden sterker en inclusiever te maken. En, voeg ik daar aan toe: een fatsoenlijke behandeling van mensen in vluchtelingenkampen. Wat in dergelijke kampen in Griekenland plaatsvindt, is een schande voor Europa!

Voor politieke vluchtelingen dient Nederland altijd open te staan. Dat houdt in dat onderscheid wordt gemaakt politieke en economische migranten. Van de laatsten zijn alleen zij welkom die met hun talenten een bijdrage aan de Nederlandse samenleving leveren.

En wanneer statushouders zich in Nederland vestigen, moet worden voorkomen dat de oorspronkelijke bewoners zich verdrongen voelen op de woningmarkt. Dat vereist meer bouwen, meer sociale huisvesting. Een actieve overheid.

Velen van de oorspronkelijke bewoners hebben de sociaal-democratie de rug toegekeerd. Sommigen stemmen nu op populistische partijen en huldigen daarbij soms standpunten over nieuwe Nederlanders die de sociaal-democratie niet voor haar rekening kan nemen. En toch kunnen die mensen worden overtuigd dat zij uiteindelijk beter af zijn met een sterke sociaal-democratie die zich hard maakt voor hun bestaanszekerheid. Dat zal een lang proces zijn, maar niet onmogelijk. Want de opkomst van het populisme is als de kanarie in de kolenmijn. Het is een signaal dat er iets mis is in de samenleving. Dat de bestaanszekerheid voor velen te zeer onder druk is komen te staan. Met René Cupérus zeg ik dat de opkomst van het populisme eigenlijk één grote roep is om méér sociaal-democratie.

Ten vierde de steeds sterkere tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden. Die scheiding wordt steeds structureler. De demograaf Jan Latten maakt dat in een recente studie glashelder aan de hand van partnerkeuze. De Volkskrant berichte er over in een artikel met als kop 'Liefde leidt tot segregatie'. In het spel van de relatievorming zijn hoogopgeleiden de grote winnaars. Zij trouwen elkaar, en zelden nog 'omlaag'. Latten verklaart dat door de groeiende bestaansonzekerheid. Jonge mensen lukt het door de flexibilisering van de arbeid moeilijk om aan een vaste baan te komen. Hoe houd je je dan toch staande in de maatschappij? 'Door met iemand te trouwen die je economische en sociale kansen in de samenleving vergroot', aldus Latten. Zo ontstaan er vooral in de grote steden 'power koppels' van hoogopgeleiden.

Er bestaat echter geen spiegelbeeldige situatie bij laagopgeleiden. Latten geeft als voorbeeld: 'Als een vrouw met een bijstandsuitkering gaat samenwonen met een laagopgeleide man met een flexibel contract, raakt zij die uitkering kwijt.' Dan maar niet samenwonen. Laagopgeleiden zullen vaker alleen blijven. Contrasten tussen hoog- en laagopgeleiden zullen toenemen, aldus Latten. Een Randstedelijk gebied waar sociaal succesvolle mensen wonen, met veel vertrouwen in elkaar en in de politiek. En een periferie met achterblijvers: eenling, laagopgeleid, kwetsbaar’.

Hoe somber Latten ‘s analyse ook is, hij ziet mogelijkheden om bij te sturen: 'corporaties die kwetsbare mensen niet alleen huisvesten maar ook sociale zorg verlenen; ingrepen op de woningmarkt om een mix van bewoners te creëren.' Typisch sociaal-democratische ingrepen dus.

Toch kan de sociaal-democratie er niet om heen dat deze tweedeling zich waarschijnlijk doorzet. Dat heeft direct gevolgen voor het klassieke meritocratische ideaal van sociaal-democraten. Dat ideaal kwam tot uiting in het verzet tegen het gezegde: 'Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje'. Maar dat gezegde is ontstaan in de standenmaatschappij van de 19e eeuw. Toen konden vele getalenteerde mensen niet 'doorleren', omdat er geen geld voor was. Terecht verzette de sociaal-democratie zich daartegen. En nog steeds hoort het bij het gedachtegoed van de sociaal-democratie dat de gemeenschap moet helpen de talenten van alle jongeren te ontplooien.

Maar de situatie is nu anders dan in de negentiende eeuw. De toegang tot het hoger onderwijs is sterk toegenomen, mede dankzij de sociaal-democratie. Het is zaak die toegang te blijven verdedigen.

Tegelijk weten wij dat voor veel jongeren het hoger onderwijs te hoog gegrepen is. En die moeten niet het gevoel worden gegeven dat zij eigenlijk mislukt zijn. Grotere waardering voor het vmbo en het mbo, voor praktische vaardigheden is hard nodig. En minder nadruk op allerlei 'excellentie'-programma's, waardoor de massa van leerlingen en studenten by default het etiket van 'niet geslaagd' krijgt opgeplakt. Het meritocratisch ideaal is gekaapt door de neo-liberalen met hun nadruk op 'succes is een keuze'. Sommige mensen zullen altijd laagopgeleid zijn of op een andere manier kwetsbaar. Niet elk dubbeltje wordt een kwartje, en toch hoort dat dubbeltje er helemaal bij.

Juist het sociaal-democratisch ideaal van 'Niemand aan de kant' biedt hier perspectief: soms door migrantenkinderen te steunen bij hun lange mars als 'stapelaars' door het onderwijs; dan weer door 'Melkertbanen' te creëren of sociale werkplaatsen open te houden.

 

IV. Tot slot: de schitterende toekomst van de sociaal-democratie

Tot nu toe heb ik bewust gesproken over de sociaal-democratie en veel minder over de Partij van de Arbeid. Dat komt enerzijds omdat de problematiek veel breder is dan de PvdA. Vergelijkbare ontwikkelingen doen zich in veel Europese landen voor. Anderzijds omdat de sociaal-democratie in Nederland breder is dan de PvdA. Er zitten ook sociaal-democraten in andere partijen en organisaties, ook al is de PvdA bij uitstek de erfgenaam van het reformisme in de sociaal-democratie. Beroemd zijn de woorden van Joop den Uyl dat hij behoorde tot het 'zondige ras der reformisten'. Maar juist Den Uyl wist dat te koppelen aan een visie op een andere samenleving. Een samenleving waar sprake is van spreiding van kennis, macht en inkomen.

Mijn verhaal liet zien dat de noodzaak voor sociaal-democratische politiek door het neoliberalisme van de afgelopen vier decennia momenteel nog hoger is dan in de tijd van het kabinet-Den Uyl. Ralf Dahrendorf had ongelijk: de sociaal-democratie is niet overbodig geworden. Ook de vraag naar sociaal-democratie is groot: zo kan de opkomst van het populisme worden verstaan, maar vooral de toegenomen onzekerheid bij vele groepen in de samenleving verklaart die vraag. En de mogelijkheden zijn aanwezig; op het gebied van het milieu, op het gebied van de sociale zekerheid, in de volkshuisvesting en bij de groeiende vermogensongelijkheid. Piketty wees daar op: Europese samenwerking kan de accumulatie van vermogen en daarmee van macht tegengaan en zo ook het voortbestaan van Europese verzorgingsstaten mogelijk maken. Het moet en het kan!

Wanneer de PvdA de ideeënstrijd met het neoliberalisme voluit aangaat en samenwerkt met andere sociaal-democraten in Europa en in andere Nederlandse partijen en organisaties, en wanneer tegelijk de noodzaak tot, de vraag om en de mogelijkheden voor sociaal-democratische politiek aanwezig zijn, dan kan het niet anders dan dat de sociaal-democratie met haar streven naar bestaanszekerheid in een democratische rechtsstaat een schitterende toekomst tegemoet gaat!

Na de toespraak van Ruud Koole werd vooraf aan de discussie eerst gereageerd door twee coreferenten, Job Cohen en Marleen Damen.

 

Job Cohen

Haast alles wat Ruud Koole in zijn betoog heeft gezegd, daar ben ik het mee eens. Een betoog dat waardig is voor de beste voorzitter die de PvdA ooit heeft gehad. Dus was voor mij de vraag, waar ik het nog over moest hebben. Ik wil mij richten op de kwestie of er meer valt te zeggen over de neergang van de sociaal-democratie.

Centraal daarbij staat voor mij de individualisering.

Enige tijd geleden al weer woonde ik een lezing bij van Gabriël van den Brink. Deze zette uiteen dat zich rond de jaren ’80 vier grote bewegingen in onze samenleving hadden afgespeeld. Elk van die bewegingen was positief begroet in de tijd dat ze plaatsvonden, maar na verloop van tijd werden ook de schaduwkanten ervan zichtbaar.

Het ging om individualisering, democratisering, privatisering en globalisering.

Dat verhaal heeft op mij indruk gemaakt en ik ben er verder mee gegaan en heb er zelf ook over gesproken. Ik wil ze opnieuw eens nalopen, in het perspectief van het vraagstuk van de neergang van de sociaal-democratie.

Om te beginnen de individualisering. Het proces waarin de burgers zich losmaken van hun traditionele verbanden, de kerk, de familie, de politieke partijen, het dorp of de stad waar je bent geboren en opgegroeid.

Individualisering wordt gezien als een bevrijding, van het traditionele gezag en sociale controle. Een emancipatie van te klemmende banden uit het verleden. Daarmee hebben mensen individuele vrijheid verworven om zelf te kiezen hoe ze hun leven vorm willen geven. De toegenomen welvaart vanaf de jaren ’60 maakte ook dat er wat te kiezen viel. Belangrijke verworvenheden van de individualisering zijn de emancipatie van vrouwen en homoseksuelen. Voor geen goud zouden die weer terug willen naar de situatie van vroeger.

Maar, die individualisering kent ook schaduwkanten. We hebben elkaar door de toegenomen welvaart niet meer direct nodig. Je hoeft niet meer bij je ouders te blijven wonen totdat je trouwt, of je hoeft je schoonouders niet meer in huis te nemen als ze oud zijn en veel verzorging nodig hebben. Dat is een verworvenheid, maar tegelijkertijd een verlies van banden die heel natuurlijk zijn.

De sociaal-democratie heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de toename van de welvaart en aan de arrangementen waardoor de individualisering materieel mogelijk werd gemaakt.

Dan de democratisering. In Nederland voltrok die zich vanaf de jaren ’60, overigens in samenhang met de individualisering. In de jaren ’60 vond een ‘Umwertung aller Werte’ plaats. Kijkend in de zaal zie ik nog een hoop mensen die dat hebben meegemaakt.

De autoriteiten, bestuurders, politici, politie, dominees, leerkrachten, die vielen van hun voetstuk. Ze werden niet meer of veel minder als bron van kennis en gezag herkend en erkend. De moderne mondige Nederlandse burger kwam tot ontplooiing. De democratisering heeft veel goeds gebracht, in combinatie met de individualisering werden de mensen zelf verantwoordelijk voor eigen leven en welzijn, ze werden mondig.

Hoe waardevol ook, we kunnen de ogen niet sluiten voor de negatieve kanten daarvan. Het normen- en waardendebat duurt niet voor niets al enige tijd voort in ons land. De antiautoritaire houding die zich ontwikkelde gaf een zekere bevrijding, maar heeft tegelijkertijd de positie van de overheid aangetast. Die antiautoritaire houding heeft mogelijk ook een rol gespeeld bij het derde aspect, de privatisering.

De privatisering dan. De behoefte aan privatisering van collectief georganiseerde taken en diensten ontwikkelde zich aan het begin van de jaren ’80. Die viel ook wel te zien als reactie op de uitwassen van de verzorgingsstaat. Het ging om efficiency, terugdringen bureaucratie en oplopende kosten voor de samenleving. De overheid werd er kleiner van, de private bedrijven werden meer klantgericht.

We kennen de voordelen daarvan. Het meest aansprekend de wachttijd bij het aanvragen van een vaste telefoon, die van vele maanden terugging naar binnen een paar dagen. Echter, ook toen werd al een rapport van de Wiardi Beckman Stichting gepubliceerd, waarin werd uiteengezet dat, hoe begrijpelijk sommige privatiseringen waren, in diverse gevallen privatiseringen niet goed doordacht werden genoemd en aanleiding tot onvolkomenheden. Bij het stelsel van privatiseringen werd te veel gekeken naar marktdoelstellingen en winstmogelijkheden en te weinig naar wat in maatschappelijk opzicht wenselijk was. Ook hierbij wordt een achtergrond geboden waarom de sociaal-democratie in de verdediging is geraakt.

Het vierde element, nog steeds in het voetspoor van de beschouwing van Gabriël van den Brink, is de globalisering. Ook weer zo’n ontwikkeling die enerzijds prachtige kanten heeft, dat we zo veel van de wereld weten, dat over en weer het reizen naar en vanuit het verre buitenland gemakkelijk en betaalbaar is geworden, maar anderzijds schaduwkanten heeft, zoals de enorme migratiestromen.

Stuk voor stuk, maar ook in samenhang, bieden deze vier ontwikkelingen verklaringen waarom de sociaal-democratie zo achteruit is gegaan.

Ruud Koole stelt in zijn betoog dat je niet deterministisch moet denken. Je mag de overtuiging hebben dat je de samenleving kunt veranderen. Hoe doe je dat dan? Hij noemt het bijsturen en ik vind dat een juiste term. Dat kun je toepassen bij drie van de vier ontwikkelingen die ik heb opgesomd, de individualisering, de democratisering en de privatisering. Bijsturen, omdat elk van die ontwikkelingen goede kanten heeft, maar geen ervan mag doorslaan.

Terug naar de globalisering. In het betoog van Ruud Koole is naar mijn smaak de internationale solidariteit, kenmerk van de sociaal-democratie, onderbelicht gebleven. De enorme verschillen die er internationaal zijn, vragen er om dat sociaal-democraten daar wat aan willen doen. Als staatssecretaris van Vreemdelingenzaken werd ik daar prangend mee geconfronteerd. Aan de ene kant heb je te maken met mensen die naar Nederland komen, omdat ze het in hun eigen land niet uithouden. Als je in hun schoenen zou staan, dan zou je denk ik ook zeggen: ik migreer. En waarom mogen ze dat dan niet? Omdat wij een verzorgingsstaat hebben en omdat die verzorgingsstaat in de klem komt te zitten met een te grote toestroom. En dus zeggen we tegen mensen die zich hier willen vestigen, dat ze niet mogen komen. Als doekje voor het bloeden, zeggen we dan, dat we willen meehelpen dat het in de rest van de wereld beter wordt. Het geeft een onmogelijke positie, Ruud Koole schertst dat ook, en ik ben daar ook terecht gekomen. Het blijft voor sociaal-democraten ingewikkeld en we komen er niet uit.

En dan de ongelijkheid. Ik dook in de cijfers en zag dat de vijf rijkste families in Nederland even veel vermogen hebben als de 3,2 miljoen armste Nederlanders bij elkaar. Op wereldschaal zijn de 8 rijkste mannen van de wereld even rijk zijn als de armste helft van de wereldbevolking. Het is raar, als je die uitkomst krijgt voorgeschoteld je het met droge ogen incasseert. Terwijl het eigenlijk volstrekt onbestaanbaar is, dat er zulke krankzinnige verschillen zijn. Wie denkt dat het komt, omdat er niet genoeg banen zijn, er te veel werkloosheid is, wil ik het volgende voorhouden. Bij herhaling in het verleden waren door technologische ontwikkeling of de verplaatsing van industrie minder banen nodig. Ooit, nog een eeuw terug, werkte de helft van de Nederlandse beroepsbevolking in de agrarische sector. Het vrijkomende arbeidspotentieel heeft zich geleidelijk gericht op nieuwe banen, en dat gaat gewoon door. Ik denk dat ook met de voorspelde reductie van banen in de dienstensector we zo slim zijn dat er weer wat anders voor in de plaats komt.

Dat staat nog los van het verzorgen van banen voor mensen die minder goed kunnen meekomen. In die sociale werkvoorziening ben ik voorzitter van een bestuur dat als koepel voor de sociale werkvoorziening optreedt. Enkele jaren geleden had ik in die functie te maken met een directeur die het erg goed deed, maar ze werd wethouder van Leiden en is de volgende spreker, Marleen Damen.

 

Marleen Damen

De wereld is klein, je hoorde het van Job Cohen dat we met elkaar hebben gewerkt. En als student politieke wetenschappen heb ik college gehad van Ruud Koole. Het luisteren naar Ruud Koole was weer heel vertrouwd, al moet ik zeggen dat niet alle colleges zo goed waren als deze inleiding.

Pas gisteren hoorde ik de vraag of ik wilde invallen, en gisteravond had ik gemeenteraadsvergadering en daar had ik niet zo veel te doen. De aandacht concentreerde zich op de diversiteit van de bomen op de Hooigracht in het kader van het maken van een centrumroute, wat er gebeurt als je bomen vlak bij elkaar zet die niet erg van elkaar houden. Toen ik net wethouder was, was ik sceptisch over zulke gedetailleerde discussies in een gemeenteraad, in de lokale politiek, maar ik ben er steeds meer van gaan houden. Het gaat immers om zaken die erg veel mensen in zo’n stad bezig houden.

Het is prachtig hier nu in het Volkshuis te staan, een parel van de sociaal-democratie, waar al meer dan een eeuw mensen cursussen volgen, zich ontwikkelen, zich verheffen.

Ik ben al 27 jaar lid van de PvdA, en bij het maken van een analyse in het kader van de komende gemeenteraadscampagne word ik gerekend tot de categorie ‘rood tot de dood’.

Bart Tromp zei altijd, en dat is mij ooit voorgehouden door Arie de Jong, dat als je twijfelt over je lidmaatschap van de PvdA er altijd nog wel een betere reden komt om dat op te zeggen.

In Leiden hebben sociaal-democraten decennia lang hun stempel kunnen zetten op het beleid van de stad. Anno 2018 zit ik als enige PvdA-wethouder in een college van vijf wethouders, nadat in het vorige college de PvdA er zelfs buiten was gehouden. Veertig jaar geleden zaten er vier PvdA-wethouders in het college, één periode zelfs vijf. Ik moet dus heel veel samenwerken. Gelukkig gaat dat goed in Leiden, want we spelen niet op de man, maar op de bal. De PvdA zou niet anders kunnen, want er is geen dominante positie meer met vijf zetels van de 39 in de gemeenteraad.

Wat belangrijk is voor Leiden, dat we een beeld hebben waar we heen willen met die stad. Daarvoor is een gezamenlijk verhaal, maar wij als sociaal-democraten hebben daar ook ons eigen verhaal bij. Ik mag de lijst aanvoeren bij de komende gemeenteraadsverkiezingen, dus had ik ook de eer om deel te nemen aan het schrijven van het verkiezingsprogramma. Dat is altijd een moment van bezinning, dat je je afvraagt hoe je de sociaal-democratische waarden omzet tot een sociaal-democratisch verhaal voor jouw stad.

Wat ik wil proberen is om vier uitdagingen te vertalen in wat dat voor een stad als Leiden betekent. Leiden staat daarbij model voor heel veel steden, daar is het niet anders.

Een eerste thema is het klimaat, duurzaamheid en groen. Er is eigenlijk geen partij die het niet daarover heeft en die het niet belangrijk vindt. Wij zeggen: het geven van concrete inhoud aan dit thema is vooral altijd iets geweest voor mensen met geld. Wij willen dat duurzaamheid voor iedereen een thema is. Het is mooi als je kunt investeren in zonnepanelen en tevreden bent dat de business case rond is. Wie vooraf investeert, verdient het daarna terug met lagere energielasten. Mensen die geen geld hebben om te investeren, incasseren ook die lagere energielasten niet. De opgave is om, samen met de woningcorporaties, de woningvoorraad te verduurzamen zonder daartoe de huren te verhogen.

Een volgend punt is waar het groen zit in de stad. Geen idee hoe dat bij u is, maar in Leiden kun je precies zien waar de rijke en de wat minder rijke mensen wonen. Bij de sociale woningbouw zien we altijd veel minder groen rond de huizen. Wij vinden dat je het groen in de stad eerlijker moet verdelen. We vinden dat in elke buurt kinderen buiten moeten kunnen spelen, de bewoners een ommetje moeten kunnen maken, het een gezonde woonomgeving is.

Weinig dingen winden me zo op als dat mensen die laag zijn opgeleid en weinig verdienen in Nederland gemiddeld zes jaar eerder dood gaan dan de mensen met een hogere opleiding en een hoger inkomen.

De robotisering en de digitalisering. Net als Job Cohen ben ik daar niet somber over, als het gaat om de hoeveelheid werk. Er komen echt wel weer andere banen in de plaats voor banen die vervallen. Altijd was er een sombere gedachte dat bij technologische ontwikkeling en wijziging van de arbeidsmarktstructuur werkloosheid zou optreden, maar er kwam een nieuwe balans. Dan wordt er geopperd dat er een basisinkomen voor iedereen moet komen, of dat de werkweek korter moet worden. Kijk je waar we nu met elkaar staan, dan werken er meer dan ooit, werken we harder dan ooit, werken we met elkaar meer uren dan ooit. Die banen komen er wel weer, maar er is toch een probleem.

Er is een grote groep die het niet trekt en die moeilijk een plaats op de arbeidsmarkt weet te veroveren. Ik voel er in mee als Ruud Koole zegt dat we eerder zoiets als een basisbaan moeten creëren, eerder dan een basisinkomen. In ons gemeentelijk verkiezingsprogramma staan 100 ‘Sleutelbanen’ aangekondigd. Voor wie het niet weet, het Leidse wapen kent twee sleutels, Leiden is de Sleutelstad, daarom sleutelbanen, te vergelijken met de Melkertbanen van 20 jaar terug. Op de scholen, in de zorg, in de wijken om een veilige, schone omgeving te helpen maken. Echte banen, dat wel. Werk is van waarde, werk is meer dan inkomen, dus zorg voor werk.

De sociale werkvoorziening blijft gewoon in Leiden. Noodzakelijk voor al die mensen die niet zelf een baan kunnen vinden. Lukt dat die mensen niet bij een gewone werkgever, dan hebben wij een basisinfrastructuur klaar staan om ze te helpen aan een aangepaste baan. Je kunt wel tegen jongeren zeggen dat ze MBO-2 nodig hebben om een startkwalificatie te hebben, maar wat is het verhaal voor de mensen voor wie MBO-2 te hoog gegrepen is? Die hebben niets te zoeken achter de geraniums, we moeten zorgen dat ze mee kunnen doen.

Ik oefen vast een beetje op de oneliners die ik in de verkiezingscampagne klaar moet hebben: “We moeten in Leiden niet alleen de beste universiteit hebben van dit land, maar ook de beste opleidingen in het MBO.”

Als vierde thema het vraagstuk van de migratie. Het mooie van het lokale niveau is dat over dat onderwerp niet zo nodig ideologische discussies gevoerd hoeven te worden. Dan doen ze landelijk maar. Via de provincie krijgen we een taakstelling hoeveel statushouders we moeten opvangen. En daar zorgen we in Leiden graag voor, omdat we van oudsher een tolerante stad zijn.

We hebben heel eigenwijs ‘bed, bad en brood’ en we betalen dat zelf. Je kunt toch niet accepteren dat mensen, ook al zijn ze hier niet legaal, zonder eten en dak boven het hoofd in jouw stad zijn. Dat we dat zelf betalen, leverde ingewikkelde gesprekken op met het kabinet, maar we doen het, omdat het nodig is. Het is al erg genoeg dat die mensen ook al niets te doen hebben.

Als het gaat om de statushouders: die delen in de zelfde rechten en plichten, en dat geeft een zekere spanning met de mensen die hier al langer zijn, als de mensen die in Nederland zijn geboren en getogen. We zijn in Leiden met containerwoningen gaan maken dat er opvangcapaciteit is. Die containerwoningen zijn niet exclusief bestemd voor statushouders. Iedereen die op de wachtlijst staat voor een sociale woning, komt ook in aanmerking. Daarmee slaan we twee vliegen in één klap: geen concentratie van statushouders, tegelijk geef je mensen gelijke kansen.

Dat neemt niet weg dat de druk op de Leidse woningmarkt zeer hoog is. Er moet veel sociale woningbouw bij, maar ook betaalbare woningen voor de middenklasse. We dreigen anders te eenzijdig een stad voor de rijken te worden.

Terug naar de statushouders, je bent er niet met huisvesting. Het grootste deel dreigt in een situatie met een uitkering te blijven hangen. Dat is niet de bedoeling, dus gaat het er om ze te helpen op weg naar een betaalde baan. Veel statushouders hebben in het land van herkomst een redelijke of goede opleiding gehad, ze hebben soms hoge verwachtingen dat ze daarmee op de Nederlandse arbeidsmarkt een positie kunnen bereiken. Zo gemakkelijk gaat dat niet, er is bijscholing nodig. We kiezen ervoor dat ze in een baan zitten die ogenschijnlijk beneden hun niveau is, maar in combinatie met aanvullende opleiding om weer de stap te maken naar de baan die ze ook aankunnen. Het is ook niet uit te leggen dat een oorspronkelijke bewoner dat ook moet en iemand die van buiten komt niet.

Ik mag nogal eens naturalisatiebijeenkomsten doen, om de nieuwe Leidenaars te verwelkomen, en een punt is dan altijd gelijke rechten tussen mannen en vrouwen. Wat we in Nederland op dat punt vanzelfsprekend vinden, vindt een deel van de groep die inburgert niet. Dat betekent dan ook dat mannen en vrouwen allebei op zoek moeten naar een baan en zich allemaal moeten inspannen. Vooral jonge vrouwen uit de nieuwkomers zijn daar blij mee.

Kom ik tenslotte bij de tweedeling tussen laagopgeleiden en hoogopgeleiden. In Leiden is dat contrast zeer zichtbaar. Want in deze regio zijn we het hoogst opgeleid in dit land, maar tegelijk groeit 24% van de kinderen op in armoede. Toen ik afgelopen week op een basisschool was in een achterstandswijk, een school met bijna geen witte kinderen, sprak ik met de kinderen en daaruit bleek: bijna geen kind zit op een sportvereniging, doet aan muziek of cultuur, veel kinderen kennen meer dan evenredig problemen thuis. We spraken met de docenten en die voelden zich machteloos. Zoiets simpels als overblijven tussen de middag. Er was niemand te vinden om dat te doen, kinderen naar huis sturen is veelal geen optie, al was het maar omdat te veel kinderen ontregeld weer terugkomen ’s middags. Dus draaien de docenten er voor op.

Het was glashelder dat we dat moesten aanpakken. Dat zijn van die momenten dat je terug naar huis fietst en beseft dat je het er niet bij kunt laten zitten, dat je daarom sociaal-democraat bent.

In onze rijke stad moet je ook iets betekenen voor deze kinderen in een achterstandspositie. Moet je zorgen dat ze huiswerkbegeleiding krijgen, dat ze ook op een sportclub kunnen, dat ze muziek kunnen maken, dat ze zich kunnen ontplooien.

In ons verkiezingsprogramma staat daarom de zin: “Het gaat goed met Leiden, maar niet met iedereen in de stad. Daar moeten we wat aan doen.”

 

Discussie

Bert Middel opent de discussie met twee kanttekeningen. Dit soort bijeenkomsten is hard nodig in en voor de PvdA.

De eerste opmerking was zijn behoefte dat Ruud Koole nog vijf minuten langer door was gegaan. Want als je de noodzaak van sociaal-democratische politiek weet aan te geven, hoe zorg je ervoor dat het meer is dan wensdenken? Hoe realiseer je het? Marleen Damen heeft dat voor de lokale politiek onder woorden gebracht, maar wat stel je je voor bij de landelijke politiek?

De tweede opmerking is dat er een verschil zit tussen de sociaal-democratie en de partij die het voeren van sociaal-democratische politiek moet belichamen. Ieder weldenkend en beschaafd mens is in meer of mindere mate sociaal-democraat. Anders gezegd: sociaal-democratie voert verder dan de PvdA. Maar waarom slaagt de PvdA er dan niet in een brede aanhang vast te houden? In het betoog van Ruud Koole heeft hij daarom gemist: waar is het mis gegaan, hoe is de PvdA los geraakt van de eigen aanhang?

Het antwoord van Bert Middel zelf is dat het is misgegaan, vanaf het moment dat de PvdA met de VVD ging regeren. Hij erkent daar mede verantwoordelijk voor te zijn geweest, hij zat er zelf bij in de Tweede Kamer. Een coalitie met de klassenvijand, als het ware. Daar was misschien alle reden toe, toen het begon, en in die samenwerking hebben we ook kans gezien belangrijke dingen te realiseren. Dingen die wel mogelijk waren in de samenwerking van PvdA en VVD, en D66, die niet mogelijk waren in de samenwerking tussen PvdA en CDA. De doorbraak rond het homohuwelijk, het veel beter regelen van abortus en euthanasie. Wat vergeten werd was, dat de kern van de sociaal-democratie daarmee minder profiel kreeg, sociale rechtvaardigheid en bestaanszekerheid. Het ging al mis door een te lange verbintenis van Paars en in 2012 heeft de geschiedenis zich herhaald. We zijn er met open ogen ingetuind, omdat we vonden dat het niet anders kon, dat er geen andere oplossing was om Nederland te besturen dan door een coalitie van VVD en PvdA.

Van Ruud Koole en Job Cohen wil hij graag horen hoe zij het zien dat de PvdA niet opnieuw de fout maakt om met de VVD te gaan regeren.

Erik Jurgens meent dat de kern van het betoog van Ruud Koole rust op de betekenis van bestaanszekerheid. Bij Marleen Damen pikt hij er uit dat het hebben van een baan waarschijnlijk belangrijker is dan het hebben van een inkomen. Zouden we dan voortaan niet beter kunnen spreken van een “basisbaan” dan van het nastreven van een basisinkomen? Dat we garanderen dat er een basisbaan is voor iedereen. Dat spreekt iedereen aan, maar geeft ook aan dat je het niet zoekt door geld uit te delen. Dat je het zoekt in werkgelegenheid.

Ed Huijg zegt op voorhand geen lid te zijn van de PvdA, maar zich wel sociaal-democraat te weten.

In Nederland is het heel lang gegaan om vrijheid, niet alleen de vrijheid van hogere inkomens, maar ook van de mensen met lagere inkomens. Overigens gaat het niet alleen om de inkomenspositie, want vermogens spelen ook een belangrijke rol. Het is een uitwas van het kapitalisme dat sommige mensen buitenissige inkomens of vermogens hebben. Stervoetballers incluis. Zulke uitwassen passen niet in een fatsoenlijke verzorgingsstaat, maar dergelijke uitwassen worden door velen normaal gevonden. Het is een uiting van een te zwaar accent op het materialisme. Er is meer tegenwicht nodig op het vlak van de geestelijke ontwikkeling van de mensen en van de samenleving als geheel.

Verheffing, educatie, vorming, ze zijn noodzakelijk om de democratie en de rechtsstaat overeind te houden.

Zorgelijk vindt hij de tweedeling in de samenleving. Onze cultuur en moraal worden getekend doordat mensen met een hoge opleiding vooral met elkaar omgaan, met elkaar relaties omgaan, een eigen omgeving hebben en niet omgaan met de rest van de samenleving.

Arie de Jong slaat aan op de eerste opmerking van Ed Huijg met de anekdote dat ooit een nieuw lid van de werkgroep Partijpolitieke Processen zich introduceerde met de opmerking dat hij geen lid was van de PvdA, maar wel sympathisant. Waarop een lid van de werkgroep reageerde met de opmerking dat zij wel lid was van de PvdA, maar geen sympathisant.

Jelle Boelen schetst het belang dat politici authentiek overkomen. Mensen als Barack Obama of Jeremy Corbyn hebben dat vermogen, en zulke persoonlijkheden missen we in Nederland. Als voorbeeld geeft hij hoe door het vorige kabinet werd omgegaan met het belangrijke probleem van belastingontwijking door internationale bedrijven en zeer rijken, dat Nederlandse ministers zeiden: “Dat moeten we in Europa aanpakken.” Dat ontsloeg hen ervan het probleem zelf aan te pakken. Door zo’n houding verliezen burgers het geloof in de eigen politici. Niet hun geloof in de sociaal-democratie, wel in de mensen die op dat etiket opereren.

Ruud Koole zegt dat hij vooral wilde benadrukken dat je als sociaal-democratisch politicus of bestuurder in bestuurlijke zin allerlei maatregelen en beslissingen kunt nemen, maar dat het ook gaat om de ideologische basis van waaruit je dat doet. Zijn indruk is dat het bewust zijn van en het uitdragen van die ideologische achtergrond in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest. Je hebt ideeënstrijd nodig om dat scherp te houden. Het is niet voldoende om concreet beleid te bieden.

Door Bert Middel wordt voorgehouden dat je brede aanhang nodig hebt en dat je die moet terugwinnen; hij wil weten of hij niet vooral naar een wens-verhaal heeft geluisterd.

Natuurlijk is het lastig, maar als je de ideeënstrijd aangaat, als je zichtbaar het steunen of nemen van beslissingen relateert aan jouw ideologische achtergrond, af en toe ‘nee’ durft te zeggen, dan zal je in de ogen van de kiezer herkenbaar zijn en je geloofwaardigheid kunnen terugwinnen. Vertrouwen gaat te paard en komt te voet, het zal tijd kosten.

Iedereen denkt, dat er zich bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen een verrechtsing heeft gemanifesteerd. Nu blijkt dat als je aan de mensen vraagt zich te plaatsen op een links-rechtsschaal, er zich ten opzichte van de vorige verkiezingen nagenoeg geen verandering heeft voorgedaan. De kiezers hebben wel rechtser gekozen, maar ze zijn zelf niet opgeschoven. Dat geeft te denken. Er is blijkbaar ruimte voor links gedachtengoed, dat niet wordt geïncasseerd door linkse partijen! De analyse van Ruud is dat blijkbaar de linkse partijen niet in staat zijn geweest voldoende overtuigend en geloofwaardig de voorkeuren van de kiezers te honoreren. Om dat te herstellen vergt vermoedelijk tijd, dat herstelt zich niet van het ene moment op het andere. Het gaat ook niet om een dipje, maar het is niet onmogelijk om daaraan te werken.

Zijn pleidooi is daarom dat je de ideeënstrijd aangaat. Terwijl je tegelijkertijd in de dagelijkse praktijk van het bedrijven van politiek dat in concrete maatregelen en beslissingen moet laten zien.

Ruud Koole erkent dat de mensen die zeggen dat in zijn verhaal meer accent had kunnen liggen op inkomensongelijkheid en vermogensongelijkheid daarin gelijk hebben. Toch stelt Ruud, met verwijzing naar Piketty, dat de ongelijkheid in Europa relatief beperkt is en niet al te zeer veranderd is in de afgelopen decennia, dit in tegenstelling tot de Verenigde Staten. Hij volgt bovendien Piketty in zijn analyse dat het grootste gevaar schuilt in de groeiende vermogensongelijkheid, veel meer dan in de inkomensongelijkheid. Er zijn mensen die over zo’n groot vermogen beschikken, groter dan de optelsom van de jaarlijkse inkomsten van een aantal staten, dat ze kunnen sturen, zware invloed hebben op de beslissingen van het openbaar bestuur. Het is prachtig dat de voorman van Microsoft heel veel geld, tientallen miljarden, geeft aan goede doelen, maar dat is volkomen vanuit zijn visie, zonder enige democratische legitimatie. Hij heeft eerst dat geld afgeroomd met een verstorende marktpositie en gaat zich vervolgens als een Mecenas gedragen.

Job Cohen sluit zich hierbij aan. Hij merkt op dat het afgelopen kabinet, Rutte II, actief is geweest bij het beperken van de salarissen van overheidsfunctionarissen en bestuurders van instellingen met publieke taken of gefinancierd met een aanzienlijk subsidie. Tegelijk heeft dat kabinet ervoor gezorgd dat de inkomens aan de onderkant van de loonpiramide behoorlijk op orde zijn gebleven.

Net als Ruud Koole vindt hij het bij de vraag waar het is “mis” gegaan belangrijker om te kijken naar de ideologische kant van de zaak dan precies na te gaan, met de nodige veronderstellingen bovendien, bij welke gebeurtenissen het mis is gegaan. Het gaat immers om een tendens die niet alleen in Nederland speelt. In alle westerse democratieën zie je dat het progressieve spectrum in het defensief is. Dat maakt dat het belangrijker is om te kijken hoe dat komt, dan om uit te benen op welke punten achteraf gezien niet de meest wenselijke beslissing is genomen. Daar komt ook nog bij dat het niet gaat om een gestage lijn. Zo heeft de PvdA in 1998 na het eerste paarse kabinet een prachtige uitslag gemaakt (van 37 naar 45), al ging dit mede ten koste van D66 die toen verlies leed (van 24 naar 14). Tegelijk groeiden ook GroenLinks (van 5 naar 11) en de SP (van 2 naar 5).

Marleen Damen benadrukt dat het vraagstuk van de inkomensverdeling en het hebben van een baan een grote kwestie is. Het maakt natuurlijk nogal wat uit of je elke dag geldzorgen hebt, omdat je een laag inkomen hebt en een onzeker perspectief, of dat je vooral aanloopt tegen immateriële zorgen, omdat het met je inkomen wel goed zit. Nog scherper ligt dat bij de schuldenproblematiek. Wie voortdurend in de schulden zit, dat heeft onderzoek voldoende aangetoond, krijgt er allerlei problemen bij. De druk die dat geeft, verklaart waarom mensen die in armoede leven te vaak besluiten nemen waarvan mensen met voldoende inkomen zich verbazen dat ze die nemen. Daarom is een basisniveau van bestaanszekerheid nodig voordat je toekomt aan een volgende stap.

Uit de zaal2 wordt naar voren gebracht dat als je de inkomensontwikkeling van de afgelopen 10 jaar bekijkt, op grond van de CBS-statistieken, dat de onderste 60% van de inkomens gemiddeld met ongeveer 30% in inkomen is gestegen, niet gecorrigeerd voor inflatie. De bovenste 40% is gemiddeld met 50% in inkomen gestegen. Het idee dat de inkomensongelijkheid stabiel is, wordt hiermee weersproken.

Nico Marsman wil graag ingaan op de geloofwaardigheid. Als je vanuit de PvdA aan de ene kant zegt de onderkant bij de hand te willen nemen, maar tegelijk op de sociale werkplaatsen fors gaat bezuinigen, dan geeft dat spanning. Dat werd manifest rond de positie van William Moorlag, omdat die voor zijn Kamerlidmaatschap als directeur van een sociale werkplaats ook verantwoordelijk was voor een door de rechter afgekeurde uitzendconstructie waar nieuwe mensen fors minder gingen verdienen dan regulier personeel van de sociale werkplaats. Nico heeft de discussie over William Moorlag ervaren als het zoeken naar een zondebok, terwijl men vanuit de PvdA ruiterlijk had moeten toegeven dat de forse bezuinigingen dit te weeg hadden gebracht. Zulke zaken zijn funest voor de geloofwaardigheid.

Gerard Bosman, bekend van zijn herhaalde kritiek op de koers van de PvdA onder Rutte II, memoreert dat de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen voor de PvdA voor hem niet onverwacht was, hij had zo’n klap voorspeld. Hij geeft een compliment aan de WBS voor het houden van deze conferentie. Als hij echter rondkijkt, dan ziet hij veel ouderen en te weinig jongere mensen die de toekomst van de sociaal-democratie moeten zijn.

Hij had niet eerder van de werkgroep Partijpolitieke Processen gehoord, maar hij nodigt deze uit na te denken hoe dit soort debatten vaker kunnen worden gevoerd. Daar is grote behoefte aan.

Nu hij deel uitmaakt van het Partijbestuur, ziet hij de noodzaak niet alleen debat te hebben over de inhoud, maar ook over de politieke koers. Discussies tot nu toe laten zien, dat bestaanszekerheid een centrale rol speelt. De sociaal-democratie is echter meer dan bestaanszekerheid. Andere thema’s zijn evengoed essentieel: sociale rechtvaardigheid, inkomensgelijkheid. Als de thematiek wordt verengd tot het geven van vorm aan bestaanszekerheid, denken we te veel in oplossingen in de vorm van vangnetten.

Verder meent hij dat de inkomensongelijkheid niet goed wordt aangegeven in de statistieken. Zo zouden de inkomens uit vermogen niet terug te vinden zijn in de statistiek3 . Los nog van ontwijking van belasting en uitstel van belastingbetaling. Het zou trouwens een goede zaak zijn als we vanuit onze eigen opvattingen een alternatief kunnen schetsen voor een nieuw belastingstelsel.

Arie de Jong reageert naar Gerard Bosman, dat die er rekening mee moet houden dat de werkgroep Partijpolitieke Processen na de conferentie weer “ondergronds” gaat en zich niet manifesteert in het debat in de PvdA.

Uit de zaal wordt naar voren gebracht dat het vervallen van banen die dan weer worden gecompenseerd door het creëren van nieuwe werkgelegenheid weinig zegt over de kwaliteit van die nieuwe banen. Het gaat dan niet alleen om de vraag hoe goed zulke banen betaald worden, maar ook wat daarvan het maatschappelijk nut is. In het naaste verleden is het aantal banen in het management enorm gestegen, her en der zijn enorme middenmanagementlagen opgetuigd. Er hebben zich controletorens ontwikkeld die met elkaar weinig toegevoegde waarde hebben. De spreker ziet dat zelf op de universiteit waar hij werkt. Daarnaast zijn er veel nieuwe banen gekomen met weinig perspectief, vaak met tijdelijke contracten, die geen beroep doen op de vakkennis die mensen hebben ontwikkeld. De spreker maakt zich grote zorgen over dergelijke ontwikkelingen, waarbij je niet alleen moet kijken naar de kwantiteiten.

Marleen Damen is het er zeer mee eens dat het niet alleen gaat om aantallen banen, maar dat het moet gaan om goed werk, qua inhoud, beloning en aanstelling. Lodewijk Asscher zei ooit niet voor niets, dat flexwerk geen natuurwet is, je kunt het bijsturen als de politieke wil aanwezig is. Marleen beschouwt het als een opdracht voor sociaal-democraten dat het moet gaan om fatsoenlijk werk, met een fatsoenlijk loon en met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden.

Als ze om zich heen kijkt, in de Leidse regio, dan ziet ze niet alleen een ‘droog gekookte’ woningmarkt, maar ook een ‘droog gekookte’ arbeidsmarkt. Ze maakt zich daarbij zorgen om vier sectoren. De sector zorg, vooral in de zin van handen aan het bed, de logistiek en het transport, de horeca en de detailhandel en ten vierde de dienstverlening in de ICT. Het gaat in die sectoren bepaald niet om zinloze banen die niet vervuld kunnen worden, maar het ontbreekt aan mensen die op die banen passen. Van de overheid uit kijk je dan in hoeverre je kans ziet daar mensen aan te verbinden die moeite hebben een goede baan te vinden: 50-plussers zonder werk, mensen met een beperking, nieuwkomers al dan niet met een taalachterstand. Het is heel helder waar het om gaat en om wie het gaat, daar is ze niet zo pessimistisch over, daar valt wat aan te doen.

We moeten erkennen dat er bezuinigd is op het geld dat je nodig hebt om mensen met een beperking en achterstand op de arbeidsmarkt aan werk te helpen. Ze zegt er wel bij, dat je lokaal keuzes kunt maken, je hoeft de sociale werkvoorziening niet te sluiten en in Leiden is dat ook niet gebeurd en gaat het niet gebeuren. Ze vindt het te gemakkelijk om te zeggen dat de PvdA in het kabinet de sociale werkplaatsen heeft afgeschaft. Er is bezuinigd, maar het was een lokale keuze om dan de sociale werkplaats te sluiten. Dat hoefde niet en in Leiden is de keuze gemaakt dat niet te doen.

Job Cohen ondersteunt het betoog van Marleen. Hij meent dat door de PvdA ook wel degelijk bij herhaling is gezegd: we hebben meegedaan in het kabinet, we zijn mede verantwoordelijk voor de bezuiniging die was ingezet onder Rutte I en die trouwens deels is teruggedraaid. Het verhaal achter die bezuiniging was slecht, daar kun je achteraf van alles over vinden, maar we hebben het maar deels terug kunnen draaien.

Zoals je ook nog lang kunt blijven stil staan bij de manier waarop het kabinet Rutte II tot stand is gekomen, door de volgende dag al om de tafel te gaan zitten met wie je bestreden hebt en de afspraken die je vervolgens hebt gemaakt, maar het brengt je niet verder. We doen er veel beter aan om, luisterend naar het verhaal van Ruud Koole waarbij je vanuit een historische schets uitkomt bij waar de sociaal-democratie voor moet staan, duidelijk te maken waar het ons in de komende jaren om gaat.

Tegelijk vindt Job Cohen dat het begrip ‘bestaanszekerheid’ voor de sociaal-democratie echt een kernbegrip is. Zonder bestaanszekerheid kom je aan de andere dingen niet toe. Op die manier verbindt je het ook met werk, met een baan. Als je kans ziet op het vlak van bestaanszekerheid het juiste perspectief te geven, dan kun je vervolgens verder gaan.

Ruud Koole sluit zich bij dat laatste aan: bestaanszekerheid als de basis om andere dingen te kunnen. Als je mensen geen bestaanszekerheid kunt bieden, dan blijven die ook maar in de lucht hangen. Als je de vraag stelt, waarom kiezers op zo’n schaal de PvdA de rug hebben toegekeerd, dan ligt dat in belangrijke mate in de vraag welk vertrouwen er bestaat dat de PvdA betekenis heeft voor die bestaanszekerheid, van je zelf en van je kinderen. Juist van de PvdA wordt verwacht dat zij perspectief kan bieden.

Natuurlijk is dat niet het enige waar je nog aan hoeft te werken. Die andere dingen zijn en blijven ook essentieel, menselijke waardigheid, verheffing, sociale rechtvaardigheid, maar zonder vertrouwen dat de PvdA zich geloofwaardig inzet voor bestaanszekerheid, kom je er dan niet.

Blijkbaar zit er wat verschil, in optimistische of pessimistische zin, hoe het zit met de banen. In zijn inleiding heeft hij gezegd dat door de technologische ontwikkeling, vooral ook de robotisering, veel banen nog zullen verdwijnen. Dat is ook in het verleden bij herhaling gebeurd, maar de vraag die nu voorligt is, of de technologische revolutie waarin we verkeren niet van een geheel andere orde is als die van het verleden. Het zou kunnen zijn dat juist door deze ontwikkeling er geen ander werk komt, omdat de machines en kunstmatige intelligentie zich uitstrekken tot alternatieve werkgelegenheid. De competenties van de mens verslaan niet meer de systemen en vermogens van wat technisch mogelijk is. Machines en computers zijn niet meer de hulpmiddelen van de mens, ze komen er voor in de plaats.

Als dat de essentie is van de technologische ontwikkeling waar we in zitten, moeten we dus tijdig nadenken wat dat in fundamentele zin betekent voor de arbeidsmarkt. Hij vond het een overtuigend verhaal in het boek van Philipp Blom dat deze ontwikkeling niet zo maar te vergelijken valt met die uit het verleden.

Verder is Ruud Koole het met Gerard Bosman eens dat het zeer noodzakelijk is dat in de PvdA een brede discussie moet plaatsvinden over de koers. Hang dat niet op aan een werkgroep Partijpolitieke Processen, die is daar niet voor geschikt. Ruud wil graag de ideeënstrijd zien, niet alleen in de PvdA, maar ook met andere progressieve krachten in Nederland. Hij verwijst naar een artikel van Gerrit Voerman over de SP, een partij die veertig jaar geleden begonnen is als een vrij radicale splinter, maar in de loop van de jaren gaandeweg een proces van ‘sociaaldemocratisering’ heeft doorgemaakt. Als hij naar Jesse Klaver luistert, vraagt hij zich regelmatig af, waarom die niet in de PvdA zit. GroenLinks en Jesse Klaver zaten een jaar of tien geleden nog op een meer liberale koers, maar ook zij zijn opgeschoven naar wat je sociaal-democratisch kunt noemen. De opponenten van de PvdA zitten niet in de andere linkse partijen, zorg er liever voor dat je met ze samenwerkt. Er is alle reden samen op te trekken tegen het neoliberalisme, het doorgeslagen individualisme en het doorgeslagen marktdenken.

Wim Kerkhove wil de naam van de PvdA, partij van de arbeid, niet veranderen. Arbeid is belangrijk. Toch wil hij graag dat we een open discussie hebben in de partij over het basisinkomen. Het gaat hem om zingeving en zelfverwerkelijking, waarbij hij verwijst naar Homo ludens van Johan Huizinga4 .

Harrie van Hal verwijst naar Bart Tromp en diens uitspraak dat de PvdA zich heeft getransformeerd van een beginselpartij naar een partij van mensen die de partij als vehikel gebruiken om hun persoonlijke belangen na te streven. Dat verklaart voor hem het verlies van de PvdA, ook de klap van afgelopen jaar. Wouter Gortzak schreef, na de dreun van 2002, over het socialistisch meezingen in het liberale privatiseringskoor. Over die zelfde halvering in 2002 schreef Bart Tromp, dat door acht jaar paarse samenwerking de tegenstelling tussen sociaal-democratie en liberalisme zijn betekenis had verloren. Deze uitspraken kun je zonder mankeren van toepassing verklaren op de uitslag van 15 maart 2017. Een verlies dat in de drie voorgaande verkiezingen voor gemeenteraden, Provinciale Staten en Europees Parlement zich al aankondigde. Vier maal zwaar verlies op rij. In een artikel in Socialisme en Democratie hebben Merijn van Oudenampsen en Dylan van Rijsbergen5 een aanzet gegeven voor een (gemeenschappelijke) politieke agenda voor de linkse partijen, PvdA, SP en GroenLinks. Ze geven in dat artikel vijf opvattingen waarop de linkse partijen samen kunnen optrekken.

Geert Huisman zegt dat hij rationeel de opvatting dat we de migratie moeten beperken, omdat de verzorgingsstaat het anders niet aankan, wel kan begrijpen, maar zijn gevoel zegt dat dat pijn doet. Dat de stelling misschien ook wel te gemakkelijk is. Tegen Angela Merkel werd twee jaar geleden in Duitsland gezegd: Wees ruimhartig, want over vijftien jaar heb je ze nodig.

Zouden wij, als sociaal-democraten, niet evenzeer een ruimharig beleid moeten voorstaan? Omdat ons verstand zegt dat we de instroom nodig hebben, terwijl ons gevoel zegt dat het moet.

Gerard de Vries haakt aan op het gedeelte van het betoog van Ruud Koole, waarin deze teruggrijpt op Eduard Bernstein6 . Dat de sociaal-democratie zich ertoe moet verplichten de democratische rechtsstaat voorop te zetten. Dat gold toen, dat geldt nog steeds. We bevinden ons op een punt waarop de democratische rechtsstaat aan het eroderen is. Op verschillende manieren gebeurt dat, door toenemende ongelijkheid, door technologische ontwikkelingen. Als de democratische rechtsstaat zijn betekenis verliest, verliest de sociaal-democratie ook een belangrijk middel. Gerard meent dat dit thuishoort op de agenda van de PvdA en wil graag van Ruud weten of die dit deelt.

Bertus Mulder wil graag aansluiten bij wat nu wordt gezegd over Eduard Bernstein. Maar er zit een merkwaardige kant aan. Bernstein meent dat kapitaal en arbeid samen zouden kunnen groeien, op basis van stijging van arbeidsproductiviteit. De groei die je op die manier hebt, kun je gebruiken voor het tot stand brengen van sociale zekerheid en door de overheid gefinancierde voorzieningen zoals het onderwijs. Nu we grote betekenis moeten hechten aan een duurzame ontwikkeling, moeten we ook de economische groei anders benaderen.

De vraag die hij wil opwerpen is, wat het betekent dat de sociaal-democratie de gewenste ontwikkeling niet langer kan financieren uit de economische groei. Hebben we niet te maken met een eindige optie, die ook niet met herverdeling voldoende valt op te lossen?

Joke Oudman merkt eerst op, dat tot nu toe alleen mannen vanuit de zaal het woord hebben gevoerd en Klara Boonstra valt haar bij met de opmerking dat zij het opmerkelijk vindt dat zij de eerste vrouw is die een bijdrage levert. Joke voegt hier de hoopvolle opmerking aan toe, dat haar zoon van 17 net ook lid is geworden van de PvdA. Dit komt haar op applaus te staan. Joke komt zelf uit Leiden en ze kent de brede school waar Marleen Damen het over had, waar Marleen haar zorgen over uitsprak, Joke heeft daar Yoga gegeven. Het klopt dat in die school allerlei dingen zijn gestopt, ze wil graag helpen om daar weer activiteiten op poten te zetten.

Ze vindt het namelijk erg belangrijk dat we in oplossingen denken. Niet langs de kant commentaar geven en blijven steken in belangwekkende discussies, maar de handen uit de mouwen. Zelf werkt ze nu veel met migranten. Ze geeft ze Nederlandse les, helpt hen bij de participatie in de Nederlandse samenleving. Waar ze blij mee is, dat veel kinderen van migranten op school het best goed doen. Wat dan opvalt is, dat de jongens het duidelijk slechter doen dan de meisjes. Dat is wel vaker opgemerkt, maar daar blijft het dan bij.

Iemand uit de zaal (ze noemt zich Mandy uit De Marne) benadrukt dat de toekomst van de sociaal-democratie vraagt dat de jeugd zich daarin manifesteert. Ze wil graag dat de discussie over het basisinkomen en de basisbaan in de PvdA gevoerd gaat worden. Waar zij vandaan komt, Noord Groningen, daar is gewoon te weinig werk. Je zou willen dat we zo veel banen konden bieden dat aan iedereen perspectief kon worden gegeven. Het gaat ook om ongelijkheid en we doen er goed aan daar creatief over na te denken hoe we die ongelijkheid weten tegen te gaan. Jan Tinbergen bepleitte een halve eeuw geleden al dat we belasting zouden moeten invoeren op talent, op bekwaamheid.

Job Cohen wil graag nog wat zeggen over de migratie. Hij herkent het dilemma, waarbij je je aan de ene kant de vraag moet stellen waarom je mensen die in een complexe situatie zitten niet de mogelijkheid geeft om naar ons land te verhuizen, zeker als je ze nog nodig hebt ook, terwijl aan de andere kant het vermogen om ze op te nemen beperkt is. Hij heeft grote bewondering voor de wijze waarop Angela Merkel met dit dilemma is omgegaan. Door de ruimhartigheid die ze heeft getoond, met het oog op de moeilijke omstandigheden waarin mensen uit Syrië waren komen te verkeren.

Het is onmogelijk om de grens te openen en te zeggen: komt u maar. We zitten in een dichtbevolkt land met 17 miljoen mensen en we worden omringd door de rest van de wereld waarin er meer dan 7 miljard wonen. Hoe graag je het ook zou willen, hoe zeer humanitaire overwegingen dat vergen, het is onmogelijk om zonder restricties alle mensen toe te laten.

Het gaat om een vreselijk dilemma en we komen daar niet uit.

Marleen Damen is er ook nog niet precies uit hoe het moet met het basisinkomen en de basisbaan. Terecht wordt gevraagd om die discussie te voeren. Een zorg die ze heeft bij het idee van het basisinkomen, ze ziet dat immers al optreden bij mensen die langdurig in de Bijstand zitten, hoe je ervoor zorgt dat ze erbij blijven, mee blijven doen in de samenleving, daadwerkelijk blijven participeren.

Hoe lang mensen ook in de Bijstand zitten, sommigen meer dan 20 jaar, die worden nu in Leiden allemaal opgeroepen. Hoe dan ook om te kijken hoe het met ze gaat en of er iets met ze aan de hand is.

We verwachten dat iedereen zelf zin aan het leven geeft, en dat is vaak niet het geval. Dan mag je de actieve overheid zijn die omkijkt naar de mensen die zo op achterstand staan.

Ruud Koole heeft ook wel gezien dat er relatief veel grijze koppen zitten in de zaal. Deels komt dat ook doordat veel oud-leden van de werkgroep het aardig vinden weer eens naar een bijeenkomst te gaan die door de werkgroep is georganiseerd en daar oude makkers tegen te komen. Los daarvan vergrijst de groep die actief is in politieke partijen, misschien nu met uitzondering van het Forum voor Democratie en GroenLinks. Toen Wouter Bos net tot politiek leider van de PvdA was benoemd, bleek hij een grote aantrekkingskracht te hebben op jongeren en die werden lid van de PvdA, zo weet Ruud Koole nog uit de tijd dat hij partijvoorzitter was.

Het is een ongemakkelijke discussie of er een grote groep mensen is die alleen ambieert in de politiek te opereren op grond van persoonlijke overwegingen. Het wordt te gemakkelijk gezegd over mensen met wie je het niet eens bent, hij begint daar niet aan.

Waar het om gaat is, dat er een inhoudelijke discussie wordt gevoerd. Als je dat niet doet, loop je het risico dat je meebuigt met de heersende opinies in plaats van kritisch zelf tot een opvatting te komen. Alleen daarmee kom je ook tot een alternatief verhaal over hoe je de samenleving wilt inrichten.

Op die manier kun je ook de discussie aan met de politieke tegenstanders, kun je aangeven waarom je het neoliberalisme een verkeerde weg vindt.

Je hoeft ook niet bescheiden te zijn over wat de sociaal-democratie kan betekenen. Hij heeft proberen aan te tonen dat de sociaal-democratie een rijke geschiedenis heeft en dat het gedachtegoed natuurlijk telkens geactualiseerd moet worden, maar dat de grondslag voortdurend betekenis heeft.

Daar is grote behoefte aan, veel mensen willen graag dat de samenleving ook daadwerkelijk een project is van de samenleving en niet dat wie het mee zit alleen voor het eigenbelang kan gaan.

Een voorwaarde dat iedereen kan deelnemen is, dat je de materiële voorwaarden schept en overeind houdt. Uiteindelijk gaat het om een samenleving waarin je om elkaar geeft.

De discussie over een basisinkomen is een sterk voorbeeld van een kwestie waarin je de voors en tegens met elkaar moet bespreken.

Ruud Koole erkent dat hij zeer kritisch is over de samenwerking met de VVD. Maar het staat toch voor hem niet voorop of je wel of niet met een bepaalde partij moet samenwerken. Het begint ermee dat je zelf een duidelijk idee moet hebben wat voor samenleving je wilt en wat je daartoe op je agenda hebt staan. Daarna kijk je hoe ver je kunt komen als je met andere partijen afspraken moet maken hoe je samen Nederland gaat besturen. Natuurlijk zijn er grenzen aan, dat een akkoord te ver van je afstaat om er in mee te gaan. Je moet namelijk je eigen verhaal kunnen houden. Als dat niet meer mogelijk is en je wel deelneemt in een kabinet, dan heb je een groot probleem. Dan verlies je je profiel. Het gaat er dus niet om of je wel of niet met bepaalde partijen wilt samenwerken, het gaat om het inhoudelijke verhaal en de mate waarin je de eigen agenda kunt uitvoeren. Als je dat goed doet, dan is er echt een schitterende toekomst voor de sociaaldemocratie.

  • 1Aanvankelijk werd de werkgroep “Partij en maatschappijontwikkeling” genoemd. Niet veel helderder dan het non-descripte “Partijpolitieke processen”.
  • 2Dit is de formule voor deelnemers aan de discussie die niet hun naam zeiden en ook niet bij ons bekend zijn.
  • 3Vermoedelijk doelt hij hierbij op de vermogensgroei, die bijvoorbeeld voortkomt uit stijgende waarde van beleggingen en onroerend goed.
  • 4Dit boek uit 1938 is nog steeds verkrijgbaar, in een uitgave waarin foto’s zijn opgenomen van Vincent Mentzel.
  • 5Merijn van Oudenampsen en Dylan van Rijsbergen - De moed om onbescheiden te zijn. Zie: Socialisme en Democratie van 2015 nr.2, in het themadeel over de toekomst voor links.
  • 6Hier wordt teruggegrepen op zijn hoofdwerk, dat in 1981 in Nederlandse vertaling is uitgegeven, met een voorwoord van Bart Tromp, in de serie Links Klassiek: De voorwaarden tot het socialisme en de taak der sociaal-democratie.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers