Kiezers willen een linkser, minder conservatief beleid, blijkt uit onderzoek. Maar linkse partijen profiteren daar niet van. Een jaar geleden, vlak voor de coronacrisis, stonden GroenLinks, PvdA en SP samen nog op 27% van de (virtuele) stemmen in de I&O-peiling, een jaar later – eind januari 2021 – is dat nog 23%. Hetzelfde niveau als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017, de laagste score ooit.

Door: Peter Kanne
Senior onderzoeksadviseur bij I&O Research

Anderhalf jaar geleden schreef ik op deze plek over linkse samenwerking, in het bijzonder in de vorm van een fusie tussen GroenLinks en PvdA, waarmee deze partijen – blijkens een experiment dat ik begin 2019 uitvoerde – groter zouden kunnen worden dan de som der delen.[1] Mijn conclusie: ‘Als GroenLinks en PvdA iets willen met dit land, kunnen ze dat niet alleen. Deze partijen zijn het aan hun idealen en kiezers verplicht samen een vuist te maken.’

Zoals bekend kozen Lodewijk Asscher en Jesse Klaver daar niet voor. Ze besloten nóg beter samen te gaan werken en elkaar stevig vast te gaan houden bij een eventuele formatie. Toen kwam de coronacrisis. Het rally ’round the flag-mechanisme katapulteerde de VVD (dat vlak voor de crisis op een bescheiden 27 zetels stond) naar 45 zetels in juni, waarvan er nu (eind januari) nog 42 over zijn. Het lichte herstel van de linkse partijen ten opzichte van 2017 verdampte. Het is zelfs de vraag of VVD en CDA straks naar links moeten kijken voor een nieuw kabinet; op dit moment heeft de coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een meerderheid in de peilingen. En ook andere opties zonder ‘links’ zijn denkbaar.

Het lijkt voor de linkse partijen steeds lastiger hun punt te maken. De coronacrisis drukt alles weg. De Toeslagenaffaire? Ja schandalig, maar de meeste kiezers – met name in het midden en aan de rechterkant – vinden de coronacrisis ernstiger. En als er al iemand weg moet, dan Lodewijk Asscher, hij was toch de leider van de partij die opkomt voor de zwakkeren? De politieke eindverantwoordelijken uit dit kabinet, toevallig ook nog VVD- en CDA-lijsttrekker, komen er genadig vanaf: de meeste kiezers vinden dat Rutte en Hoekstra prima door kunnen als lijsttrekker.

De klimaatcrisis? Ook heel zorgelijk. Twee derde van de Nederlandse kiezers noemt het klimaatstandpunt van een partij belangrijk voor zijn stemkeuze, bleek uit onderzoek dat I&O Research in januari deed voor Milieudefensie. Maar doorslaggevend lijkt dat gevoel niet. Of: men vindt ook bij andere partijen dan GroenLinks, D66 en PvdD wel een klimaatvriendelijk plannetje. Anders is niet te verklaren dat deze partijen niet groeien. Klimaatverandering is sinds begin 2019 consistent een van de drie meest urgente kwesties volgens de kiezers. GroenLinks is issue owner op dit onderwerp, maar leverde het afgelopen jaar ongeveer een derde van haar (virtuele) kiezers in.

De kloof tussen arm en rijk dan? Zekerheid voor werkenden? Een eerlijke economie? Goede en betaalbare zorg? Allemaal speerpunten van PvdA, SP en GroenLinks: wie is daar niet voor? Op deze onderwerpen zit er weinig licht tussen de drie linkse partijen én hun kiezers. Maar het zijn of niet de meest urgente kwesties of de linkse partijen worden maar in beperkte mate gezien als de verlossers.

Kiezers zien de gezondheidszorg als het meest urgente verkiezingsthema, maar er is geen overtuigende issue owner op dit thema. In 2012 werd de SP nog door een kleine 30% van de kiezers genoemd als de partij die voor de gezondheidszorg ‘de beste oplossing in huis had’, gevolgd door de PvdA met 20%.[2] In oktober 2020 werd de SP door slechts 13% gezien als issue owner op gezondheidszorg, de socialisten moeten het eigenaarschap delen met zo’n beetje alle (middel)grote partijen: VVD, CDA, PvdA, PVV, GroenLinks en D66. Voor sociale voorzieningen en armoedebestrijding wordt wel vooral gerekend op SP (29%), PvdA (27%) en GroenLinks (17%), maar dit wordt vooralsnog niet als een zeer urgente kwestie gezien. Hetzelfde geldt voor werkgelegenheid, waar niet langer de PvdA maar de VVD als de partij met de beste oplossingen wordt aangewezen.

Kanne Tabel 1

Het electorale krachtenveld wordt dus bepaald door meer dan alleen de coronacrisis, maar ook op veel andere issues heeft de VVD de beste papieren. De liberalen zijn issue owner op maar liefst zes belangrijke thema’s: economie, overheidsfinanciën, werkgelegenheid, veiligheid, coronacrisis en normen en waarden. Daarnaast neemt de VVD op veel issues een tweede of derde plaats in. En niet onbelangrijk: de VVD heeft met Mark Rutte verreweg de meest populaire premierskandidaat.

De politiek, de elite, de kiezers: iedereen beweegt naar links

De VVD lijkt zich ook strategisch slim te positioneren. Op basis van de verkiezingsprogramma’s is duidelijk te zien dat de Nederlandse politieke partijen willen opschuiven naar links. Ze lijken met name de sociaaleconomische behoeften van kiezers te hebben begrepen. ‘Rechts schuift naar links, maar alleen sociaaleconomisch’, schreef NRC op 22 november na bestudering van de programma’s van VVD, CDA, D66, PvdA, GroenLinks en SP.

Het blijkt een breder maatschappelijk fenomeen. Ook de bestuurlijke elite schuift naar links. Op basis van onderzoek dat I&O Research in de tweede helft van 2020 uitvoerde voor de Volkskrant concludeerden we: ‘De Nederlandse bestuurlijke elite plaatst zichzelf vaker op de sociaaleconomische linker- dan rechterflank. Er is sprake van een sterke verschuiving naar links wat betreft sociaaleconomische onderwerpen.’[3] De bestuurlijke elite wil – mede onder invloed van de coronacrisis – een maatschappelijke reset, een meer inclusieve en duurzame samenleving, met een afnemende kloof tussen arm en rijk.

Ook de kiezers nemen nu linksere en progressievere standpunten in dan tien jaar geleden. Eind 2020 herhaalde ik onderzoek uit 2010 en 2016, waaruit blijkt dat Nederlandse kiezers niet alleen hopen op sociaaleconomisch linkser beleid van een volgende regerering, maar ook sociaal-cultureel minder conservatief beleid.

De verschillen tussen 2010 en 2020 zijn zo groot, dat het goed is voor de geest te halen wat er voorafging aan 2010. Na de verkiezingen van 2010 trad het kabinet-Rutte I, de gedoogconstructie van VVD, CDA en PVV, aan: het kabinet waar ‘rechts Nederland zijn vingers bij af kon likken’. Het beleid van Rutte I was veel rechtser dan wat de kiezers wilden, ook beduidend rechtser dan de CDA-, VVD- en PVV-kiezers wilden. Ik schreef hierover in mijn boek Gedoogdemocratie: ‘Sociaaleconomisch hebben de kiezers zich knollen voor citroenen laten verkopen. Sociaal-cultureel is het regeerakkoord bovendien beduidend conservatiever dan de opvattingen van VVD- en CDA-kiezers en de indruk die deze kiezers hadden van wat VVD en CDA van plan waren.’[4]

Maar het beleid van Rutte I kwam niet uit de lucht vallen. Het kan gezien worden als een conservatieve correctie op de internationaal georiënteerde politiek van de decennia die hieraan voorafgingen. Het kabinet-Balkenende IV viel in de nacht van 19 op 20 februari 2010 over het al dan niet verlengen van de Uruzgan-missie.

De afnemende steun voor de militaire operatie in Uruzgan paste in een tendens van toenemende scepsis ten aanzien van internationalisme, Europa en immigratie onder de kiezers die sinds de verkiezingen van 2006, met de sensationele winst van de SP (van 9 naar 25 zetels), politiek tot uitdrukking kwam. En eigenlijk al eerder: bij de afwijzing van de Europese Grondwet in 2005 was deze waterscheiding al zichtbaar. En daar weer voor: 9/11 (de aanslagen op het WTC in de Verenigde Staten), de Fortuyn-revolte van 2002, die zich vooral richtte op te sterke immigratiestromen en problemen met nieuwe Nederlanders in de samenleving, de moordaanslag op Theo van Gogh (in 2004), de Hofstadgroep, et cetera.

De conservatieve, nationaal gerichte krachten gingen zich politiek manifesteren. De Nederlandse politieke elite – en het beleid dat daardoor werd voortgebracht – was decennialang sterk internationaal georiënteerd. Achtereenvolgende kabinetten gingen zonder veel discussie – laat staan ruggenspraak met de kiezers – hun gang. De Europese Unie groeide en kreeg steeds meer bevoegdheden, ten koste van het nationale mandaat. De gulden werd afgeschaft, de euro ingevoerd.

In 2005 werd de ‘Europese Grondwet’ (het Grondwettelijk verdrag) in Nederland in een referendum weggestemd, met de PVV, SP en ChristenUnie als drijvende politieke krachten. De opkomst was voor een Europese stemming ongekend hoog – 63% – en maar liefst 62% stemde tegen. De angst voor het inleveren van autonomie door Nederland aan de grotere landen en vrees voor een gebrekkig democratisch gehalte voerden de boventoon. Misschien nog wel belangrijker: eindelijk – na de invoering van de euro, de uitbreiding van het aantal lidstaten en het inleveren van autonomie – kon men zijn of haar stem laten horen.

In de jaren negentig vond een liberaliseringsgolf plaats die niet alleen het gevolg was van de globalisering, maar deze ook weer versterkte. Immers, privatisering van telecom-, post-, energie- en openbaarvervoerbedrijven waren bedoeld om efficiëntie en lagere kosten te realiseren, maar zorgden er ook voor dat de ‘global market’ een impuls kreeg. Er kwamen globaliseringswinnaars én -verliezers.

In 2010 bevond Nederland zich midden in een economische crisis na de bankencrisis in de Verenigde Staten (2008). Er moest bezuinigd worden en het neoliberalisme was de leidende ideologie. Een ideologie die toen werd uitgedragen door zo’n beetje alle grotere partijen. Ook linkse partijen als PvdA en GroenLinks wezen de markteconomie niet af. De PvdA was zelf – in de Paarse jaren negentig – medeverantwoordelijk voor het op afstand zetten van veel publieke (uitvoerings)organisaties en nutsbedrijven.

Nederland sloot zich ‘als een oester’

De trend naar minder internationalisme en meer nationalisme manifesteerde zich in de periode voorafgaand aan 2010 op vele fronten. Kiezers baseerden hun politieke keuze in 2010 in veel sterkere mate op lokale, regionale of nationale onderwerpen dan op internationale of grensoverschrijdende thema’s. Het hemd bleek nader dan de rok.

Uit het onderzoek De prioriteiten van de Nederlandse burger, dat onderzoeksbureau Veldkamp november 2010 samen met het Planbureau voor de Leefomgeving uitvoerde, bleek dat Nederlanders sinds de economische crisis aanmerkelijk minder idealistisch en internationalistisch waren dan drie jaar daarvoor. In augustus 2010 brachten 1.500 respondenten een rangorde aan in 64 maatschappelijke vraagstukken, een herhaling van een onderzoek uit 2007, voordat de crisis uitbrak.

Het bleek dat internationale veiligheid, ontwikkelingshulp en luchtvervuiling waren ingeruild voor pensioenzekerheid, gezondheidszorg en economische groei. Het belangrijkste onderwerp in 2007, het wereldwijd bestrijden van oorlog en terrorisme, was gezakt naar de vijfde plek. Honger in de wereld zakte van de derde naar de zevende plek. Het enige milieuthema in de top-tien van 2010, vervuiling van de zee en de rivier, zakte een positie, naar nummer negen.

Nederlanders ruilden internationale doelstellingen in voor nationale – of persoonlijke – belangen. Deze trend was over de hele linie te zien: ook linkse kiezers waren economische onderwerpen veel belangrijker gaan vinden. Terwijl op veel plaatsen in de wereld oorlogen en burgeropstanden woedden met immense migratiestromen tot gevolg, en de financiële en klimaatcrisis vroegen om een grensoverschrijdende aanpak, leek Nederland zich ‘als een oester te sluiten’, zoals Arie Elshout het uitdrukte in de Volkskrant: ‘… politiek en militair hebben we de terugtocht ingezet’. Daarenboven concludeerde hij dat dit een beweging was ‘die breed gedragen wordt, van PVV tot PvdA, van links tot rechts. (…) Hoewel het politieke klimaat al langer hevig gepolariseerd is en tegenstellingen moeilijker overbrugd kunnen worden, vinden de uitersten elkaar bizar genoeg wel in een steeds verder om zich heen grijpend neo-provincialisme.’[5]

2010: gemiddelde kiezer denkt ‘links-conservatief’

Voor mijn boek Gedoogdemocratie voerde ik in april 2010 – twee maanden voor de verkiezingen – kiezersonderzoek met ruim dertig stellingen over sociaaleconomische en sociaal-culturele issues, op basis waarvan ik in kaart bracht waar de kiezers zich bevinden op een tweedimensionaal veld.[6] Daarnaast vroeg ik kiezers per stelling wat het standpunt van de partij van hun eerste voorkeur was over deze kwestie én plaatste ik op basis van de partijprogramma’s uit 2010 de partijen in figuur 1.[7]

In deze figuur zijn de gemiddeld scores van kiezers per partij (¡) weergegeven, waar ze de partij van hun eerste voorkeur verwachten (r) en waar de partij volgens het partijprogramma staat (¯). Te zien is hoe kiezers in 2010 samenklonterden in het links-conservatieve kwadrant. GroenLinks-kiezers namen sociaal-cultureel de meest progressieve positie in, de SP-kiezer dacht sociaaleconomisch het meest links, de VVD-kiezer het meest rechts en de PVV-kiezer het meest conservatief. De programma’s van CDA, VVD en PVV waren beduidend rechtser dan de opvattingen van hun kiezers. Omgekeerd gold hetzelfde voor SP, PvdA en GroenLinks.

Kanne figuur 1

Eind 2016 – drie maanden voor de verkiezingen van 2017 – herhaalde ik dit onderzoek bij I&O Research. ‘Meerderheid kiezers wil kern van beleid kabinetten Rutte terugdraaien’, concludeerden we, samen met de Volkskrant.[8] De kiezers waren niet tevreden over een aantal grote operaties die door Rutte I en II waren doorgevoerd. Het betrof voornamelijk sociaaleconomische maatregelen als het verhogen van de AOW-leeftijd, de bezuinigingen in de zorg (sociaal domein) en voortgaande marktwerking in de publieke sector.

Eind 2020: de oester opent zich, sociaal-culturele kloof wordt groter

Eind 2020 blijkt dat de trend die we in 2016 waarnamen zich doorzet en dat de kiezer niet alleen anders is gaan denken over sociaaleconomische kwesties, marktwerking en klimaatverandering, maar ook over veel sociaal-culturele kwesties.[9] De oester opent zich voorzichtig. Nederlanders kijken weer met een open blik over de landsgrenzen heen.

Gemiddeld denkt de kiezer nog steeds links-conservatief, maar nog iets linkser dan vier jaar geleden en duidelijk minder conservatief dan tien jaar geleden. Kiezers willen – zou je kunnen zeggen – een links-progressieve correctie met meer oog voor de wereld buiten Nederland.

In figuur 2 zijn de posities van kiezers anno nu weergegeven op basis van hun scores op 32 stellingen, in vergelijking met deze posities in 2010. Voor de gemiddelde kiezer (NL) en voor kiezers van alle partijen (met uitzondering van de PVV-kiezer), zien we een beweging richting links-progressief. In de figuur is te zien dat kiezers van verschillende partijen op de links-rechts-schaal vrij dicht bij elkaar zitten. De verschillen op de sociaal-culturele as zijn beduidend groter en deze verschillen zijn in tien jaar tijd groter geworden, terwijl de sociaaleconomische verschillen tussen de achterbannen niet toenamen (allemaal schuiven ze – iets - naar links).

Kiezers van bijna alle politieke partijen veranderden de afgelopen tien jaar gemiddeld van positie (linkser, minder conservatief), met uitzondering van de PVV-kiezer die slechts een fractie linkser en een fractie minder conservatief werd (met FvD als het nog iets conservatievere alternatief).

Opvallend zijn de posities van kiezers van PvdA, GroenLinks en SP: ze zijn (sociaaleconomisch) even links. Maar ze verschillen flink op de sociaal-culturele dimensie: waar GroenLinks-kiezers en PvdA-kiezers gemiddeld duidelijk als ‘progressief’ aan te merken zijn en dicht bij elkaar zitten, vinden we de gemiddelde SP-kiezer precies in het midden van de progressief-conservatieve dimensie.

Kanne Figuur 2

Linkser en minder conservatief

Dat kiezers linkser denken komt onder andere doordat ze nu in ruime meerderheid tegen marktwerking in de publieke sector zijn, liever een basisbeurs willen in plaats van een leenstelsel en ze de AOW-leeftijd omlaag willen. Er is nog steeds ruime steun voor nivelleringsmaatregelen.

In 2010 was dat allemaal heel anders. Bovendien is het klimaat een veel belangrijker electoraal thema geworden. De steun voor klimaatmaatregelen nam toe én het klimaat verdeelt het electoraat nu veel sterker dan in 2010.

Onder de sociaal-culturele dimensie verstaan we de verzameling kwesties die niet direct draaien om geld, economie of verdelingsvraagstukken, maar om veiligheid, immigratie, integratie, Europa, buitenlandpolitiek, veiligheid en kunst en cultuur.

Kiezers denken gemiddeld nog steeds conservatief, maar minder dan in 2010. Dit is bijvoorbeeld te zien aan hoe ze denken over de Europese Unie: Nederlanders vinden weliswaar dat de Europese Unie te veel macht heeft, maar het aandeel dat vindt dat de Nederlandse financiële bijdrage aan de EU omlaag moet, daalde van 65% naar 42%. Slechts 15% zou terug willen naar de gulden.

Een ander voorbeeld: immigratie en integratie. Nog steeds vinden meer mensen (49%) dat het aantal arbeidsmigranten uit Oost-Europa moet worden beperkt om banen van Nederlandse werknemers te beschermen (slechts 21% vindt van niet), maar in 2010 was 64% het hier nog mee eens. In 2010 vonden nog bijna zes op tien kiezers dat op ontwikkelingssamenwerking mocht worden bezuinigd, inmiddels vindt nog 34% dat. Drie op tien kiezers vinden dat Nederland meer vluchtelingen uit Griekse vluchtelingenkampen zou moeten opnemen, bijna de helft vindt van niet. Kiezers van GroenLinks (72%) en PvdA (59%) zijn in ruime meerderheid voor een ruimhartiger opvangbeleid, onder SP-kiezers ligt dat iets lager (47%).

Een meerderheid (59%) vindt nog steeds dat ‘moslims en mensen met een migratieachtergrond zich volledig moeten aanpassen aan de Nederlandse manier van leven’, maar in 2020 was dat nog 67%.

Kanne Figuur 3

Mogelijke strijdpunten in 2021

Wat worden de strijdpunten in de campagne van 2021? In de verkiezingsprogramma’s is een trits aan voorstellen te lezen die bij voorbaat ongeschikt lijken voor politieke strijd. Niet omdat ze niet relevant zijn, maar omdat zo’n beetje iedereen het erover eens is. Dat zijn vooral sociaaleconomische kwesties. Om er een paar te noemen: een hoger minimumloon, hogere salarissen in de publieke sector, meer betaalbare woningen, kilometerbeprijzing in plaats van meer asfalt, minder marktwerking in de publieke sector, herinvoering van een vorm van basisbeurs.

Zoals gezegd positioneert de VVD zich strategisch slim. Het VVD-programma is sociaaleconomisch minder hard neoliberaal dan eerdere programma’s en zelfs de liberalen pleiten nu voor een sterkere overheid. De VVD schrijft op haar website: ‘Als liberalen hebben wij altijd gestreden tegen een grote en betuttelende overheid. Tientallen jarenlang leidde dat ook tot economische groei en stijgende welvaart voor mensen. Dat is nog steeds wat we willen bereiken, maar daarvoor moeten we het kapitalisme wel wat bijsturen met een sterke overheid. De macht van sommige bedrijven is namelijk veel te groot geworden.’ En over marktwerking in de zorg: ‘Concurrentie tussen aanbieders kan de zorg verbeteren, maar marktwerking mag geen doel op zich zijn.’

Linkse partijleiders zullen dit aanvechten. Enerzijds door te stellen dat het praatjes voor de bühne zijn, als het erop aankomt slaat de VVD toch weer rechtsaf. Anderzijds door erop te wijzen dat de VVD niet ver genoeg gaat en zij nóg socialere oplossingen hebben. Echter, de VVD is – met alle andere benefits, van bewezen sterke crisismanager tot issue owner-schap op veel belangrijke kwesties – voor meer kiezers acceptabel geworden. Oók voor twijfelende kiezers links van het midden. Linkse partijen kunnen wel denken dat zij ‘the real thing’ in huis hebben, als de kiezers naar andere dingen kijken (ze laten leiderschap en sociaal-culturele issues sterker meewegen) hebben ze daar weinig aan.

Linkse partijen kunnen het niet alleen

Er is sprake van een interessante paradox: kiezers willen een linkser, minder conservatief beleid. Ze hebben genoeg van de neoliberale doctrine en zien niets meer in de participatiesamenleving, als ze dat ooit al deden. Ze willen een socialer, menselijker beleid, met goed betaalbare gezondheidszorg. En de opwarming van de aarde zien ze als een van de grootste problemen van deze tijd, waar een volgend kabinet extra maatregelen voor moet nemen. Kansen voor open doel voor de linkse partijen, slecht nieuws voor VVD en CDA zou je zeggen. Maar het omgekeerde is het geval.

De stand in de peilingen wordt nu nog grotendeels bepaald door de alom aanwezige coronacrisis. Zolang de VVD en Mark Rutte worden gewaardeerd voor hun coronacrisismanagement – wat nu, hoe vreemd dat ook mag lijken (tweede paradox!) nog steeds het geval is – is het voor de linkse partijen (én voor CDA en D66) lastig in te breken. Als er ruimte komt voor andere kwesties verwacht ik dat de verkiezingen beslecht worden door sociaal-culturele (niet-sociaaleconomische) onderwerpen als immigratie, integratie, ontwikkelingssamenwerking en de EU. En door het klimaat.

Hoe kunnen PvdA, GroenLinks en SP weer aan de bal komen? Dat kan alleen door een duidelijke stellingname op bovenstaande kwesties (sociaal-cultureel en klimaat). En – ik zeg het gewoon nog maar eens – dat lukt alleen als ze (PvdA en GroenLinks) samengaan. Apart leggen ze andere – verwarrende – accenten: de PvdA gaat voor sociaaleconomische zekerheid, klimaat is secundair. Voor GroenLinks is het in de eerste plaats het klimaat. Beide kiezen voor internationale solidariteit, daar zitten ze op één lijn. De SP past hier heel lastig in. De partij van Lilian Marijnissen is eurosceptisch en legt nog minder nadruk op het klimaat dan de PvdA. De drie partijen zijn ongeveer even links, net als hun kiezers. Maar PvdA en GroenLinks zijn progressief, net als hun kiezers; de SP is een stuk conservatiever – net als haar kiezers.

De signalen die de drie leiders afgeven over samenwerking zijn ook verwarrend. Gaan PvdA en GroenLinks nu alleen sámen een coalitie in? Of móet de SP er ook bij? En D66? Als de linkse partijen van deze verkiezingen nog enigszins een succes willen maken, zouden ze het volgende kunnen doen: PvdA en GroenLinks maken onomwonden bekend dat ze samen de verkiezingen ingaan, met een gezamenlijk programma op hoofdlijnen. Een links-progressieve partij die opkomt voor eerlijk (ver)delen, ingrijpende – maar betaalbare – klimaatmaatregelen, een sterk Europa en internationale solidariteit. Bij eventuele coalitieonderhandelingen is het ‘samen uit of samen thuis’ voor deze twee partijen. En kiezers weten dat vóór de verkiezingen, zodat ze er in hun stemgedrag rekening mee kunnen houden. Alleen als samenwerking iets onomkeerbaars is, heeft het electoraal effect.

Jesse Klaver en Lilianne Ploumen zouden in een gezamenlijke persconferentie kunnen verklaren dat ze vanaf nu opereren als één partij en dat er na deze verkiezingen concrete stappen gezet worden om de twee partijen in elkaar op te laten gaan. Er zal na de verkiezingen gezocht worden naar een partijleider die deze links-progressieve lijn het best kan vertegenwoordigen en die voor beide bloedgroepen acceptabel is. Ik zeg niet dat hij het moet worden, maar denk aan iemand als Frans Timmermans (links én groen).

SP en D66 doen hier niet in mee. Doen ze dat wel dan schept dat geen duidelijkheid, maar verwarring. Het levert geen extra stemmen op, maar het kóst stemmen. Bijkomend voordeel: er blijft een linkse partij beschikbaar met conservatievere standpunten, zodat links-conservatieve kiezers niet hoeven over te stappen naar de PVV. Idem voor D66: progressieve kiezers die niks te maken willen hebben met GroenLinks of PvdA hebben in D66 een vluchtheuvel – en hoeven niet op de VVD te stemmen.

Het is een advies, Lilianne Ploumen en Jesse Klaver. Doe er je voordeel mee.

In 2020 werkten 1.293 Nederlanders van 18 jaar of ouder mee aan het onderzoek door I&O Research. Het vond plaats van 11 tot 14 december 2020. In 2016 werd het onderzoek circa een half jaar voor de verkiezingen uitgevoerd: van 9 tot 12 september 2016. Aan dit onderzoek van I&O Research namen 1.456 Nederlanders van 18 jaar en ouder deel. In 2010 werd het onderzoek twee maanden voor de verkiezingen uitgevoerd. De stellingen werden in 2010 door TNS NIPO voorgelegd aan een steekproef van n = 744. Veldwerkperiode 22 t/m 27 april 2010.

Noten

  1. Kanne, Peter (2019). Fusie! Als PvdA en GroenLinks hun idealen serieus nemen. S&D 2019/4.
  2. Geers, S., & Bos, L. (2017), ‘Priming issues, party visibility, and party evaluations: The impact on vote switching’, Political Communication, 34(3), 344-366. Zie ook Alyt Damstra (2020). De media als spelverdeler: over partijen, issues en eigenaarschap, S&D 2020/3.
  3. I&O Research i.o.v. de Volkskrant (2020). Bestuurlijke elite wil maatschappelijke ‘reset’.
  4. Kanne, Peter (2011). Gedoogdemocratie. Heeft stemmen eigenlijk wel zin? Meulenhoff, Amsterdam.
  5. Arie Elshout, ‘Het nieuwe egoïsme’ heeft ons te pakken. de Volkskrant, 2 augustus 2010.
  6. Ik werkte toen nog voor TNS Nipo.
  7. Met hulp van André Krouwel van Kieskompas.
  8. I&O Research (2016). Kiezers willen correctie op beleid Rutte I & II.
  9. Kanne, Peter (2021). Nederlandse kiezer wil het socialer, duurzamer en progressiever. I&O Research, Amsterdam.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.

S&D bestaat sinds 1939 en verschijnt zes keer per jaar. Oude nummer kunt u doorzoeken via het register (1939-2023) of op thema. De redactie bestaat uit: Paul de Beer, Nik de Boer, Meike Bokhorst, Wimar Bolhuis, Josette Daemen, Patricia Dinkela [eindredactie], Janneke Holman [eindredactie], Tim 'S Jongers, Ruud Koole, Marijke Linthorst, Annemarieke Nierop [hoofdredactie], Arjan Reurink en Bram van Welie.

S&D wordt uitgegeven door Van Gennep. Een los nummer kost € 17,50, en jaarabonnementen (vol tarief) € 84,50 (te bestellen via: info@vangennep-boeken.nl).

Een online abonnement kost € 2 per maand. U kunt zelf een account hiervoor aanmaken onder mijn S&D, of stuur een e-mail naar send@wbs.nl.

Oude nummers kunt u downloaden vanaf de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Voor een overzicht van auteurs per nummer, raadpleegt u het register van S&D (1939-2023)

Inzenden kopij

De redactie van S&D verwelkomt kopij. Artikelen kunnen worden gemaild naar send@wbs.nl. Artikelen aanleveren in Word, bronvermelding in eindnoten (apa). Richtlijn aantal woorden: 2000-2500. Idealiter vormen artikelen in S&D een mix van wetenschap, politiek en essay. De redactie van S&D beslist over plaatsing van binnengekomen kopij. Ze beoordeelt daarbij op basis van de volgende criteria:
- een heldere opbouw en schrijfstijl (geen jargon) en duidelijke vraagstelling
- een goede onderbouwing van standpunten met argumenten, weging van de tegenargumenten en bronvermelding
- vernieuwing van de gedachtevorming binnen de sociaal-democratie
- toegevoegde waarde t.o.v. bestaande inzichten/onderzoeken
- politieke relevantie

Redactie

Redactieadres: Wiardi Beckman Stichting
Emmapark 12, 2595 ET Den Haag
Telefoon [070] 262 97 20
send@wbs.nl

Uitgever: Uitgeverij Van Gennep
Nieuwpoortkade 2a
1055 RX Amsterdam
info@vangennep-boeken.nl

Documenten